ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0347
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing imperatieve afwijzingsgrond bij verzoek tot wettelijke schuldsaneringsregeling binnen tienjaarstermijn
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van appellante tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Appellante, die eerder tussen 5 juli 2005 en 5 juli 2008 onder deze regeling viel, verzocht opnieuw om toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank Zutphen had haar verzoek op 13 november 2012 afgewezen op basis van de imperatieve afwijzingsgrond in artikel 288 lid 2 onder d van de Faillissementswet (Fw), omdat appellante op 5 juli 2008 een schone lei was verleend en er geen uitzonderingsgronden van toepassing waren.
Appellante stelde dat haar huidige schuldenlast voortkwam uit omstandigheden die haar niet konden worden aangerekend, zoals het feit dat haar voormalige partner haar in 2011 in de steek had gelaten. Ze had maatregelen genomen om nieuwe schulden te voorkomen, waaronder het inschakelen van budgetbeheer. Desondanks oordeelde het hof dat de wetgever bij de herziening van de schuldsaneringsregeling had gekozen voor een strikte toepassing van de afwijzingsgrond, ongeacht de omstandigheden van de schuldenaar. Het hof concludeerde dat er geen ruimte was voor een uitzondering op deze regel, zelfs niet als appellante te goeder trouw was geweest.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Zutphen, waarmee het verzoek van appellante tot toelating tot de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder de schuldsaneringsregeling kan worden toegepast en de noodzaak voor de rechter om deze voorwaarden te handhaven ter voorkoming van een toenemende werklast voor de rechterlijke macht.