ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0219

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.112.325/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over een minderjarige met het Syndroom van Down

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de vader over zijn minderjarige kind, geboren in 1996 en gediagnosticeerd met het Syndroom van Down. De vader was eerder ontheven van het gezag door de rechtbank Zwolle-Lelystad op 28 juni 2012, waarbij Bureau Jeugdzorg (BJZ) als voogd was benoemd. De vader heeft in hoger beroep verzocht om deze beschikking te vernietigen, maar het hof heeft geoordeeld dat de vader ongeschikt is om zijn zorgplicht te vervullen. Het hof heeft vastgesteld dat het kind sinds 30 januari 1997 in een pleeggezin woont en dat er geen reëel perspectief is op terugplaatsing bij de vader. De vader heeft weliswaar aangegeven bereid te zijn om het kind bij de pleegmoeder te laten opgroeien, maar het hof oordeelt dat deze bereidheid niet voldoende is om de ontheffing van het gezag te voorkomen. Het belang van het kind, dat recht heeft op duidelijkheid en stabiliteit in zijn opvoedingssituatie, weegt zwaarder dan het belang van de vader om het gezag te behouden. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank, waarbij de vader is ontheven van het gezag over het kind.

Uitspraak

Beschikking d.d. 17 januari 2013
Zaaknummer 200.112.325
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Vestiging Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.H.S. Kroeze,
kantoorhoudende te Hoogeveen,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Zwolle,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
Belanghebbenden:
1. [de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
2. William Schrikker Jeugdbescherming,
kantoorhoudende te Diemen,
hierna te noemen: WSJ,
3. [de pleegmoeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegmoeder.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 28 juni 2012 (zaaknummer rechtbank 194875 / FA RK 11-258) heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, de vader en de moeder ontheven van het gezag over de minderjarige [kind] (hierna: [kind]), geboren [in 1996], met benoeming van Bureau Jeugdzorg (hierna: BJZ) tot voogd, uit te voeren door WSJ.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 30 augustus 2012, heeft de vader verzocht de beschikking van 28 juni 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek van de raad tot het ontheffen van hem van het gezag over [kind] af te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 16 oktober 2012, heeft de raad het verzoek bestreden en het hof verzocht de beschikking van 28 juni 2012 te bekrachtigen, kosten rechtens.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief d.d. 5 september 2012 met bijlagen van mr. Kroeze.
Namens de minderjarige [kind] is op 14 november 2012 een brief van de pleegmoeder ingekomen ter griffie van het hof.
Ter zitting van 6 december 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn:
- mr. Kroeze, namens de vader;
- mevrouw [namens de raad], namens de raad;
- mevrouw [voormalige gezinsvo[voormalig gezinsvoogd], de voormalige gezinsvoogd;
- mevrouw [gezinsvoogd], de huidige gezinsvoogd.
De beoordeling
De omvang van het appel
1. Mr. Kroeze heeft ter zitting van het hof aangegeven dat het appel van de vader enkel is gericht tegen dat deel van de beschikking van 28 juni 2012 waarbij de vader is ontheven van het gezag over [kind]. Het hof zal het hoger beroep in zoverre beperkt opvatten.
De feiten
2. [kind] is geboren uit het op 21 februari 2000 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder. [kind] heeft het Syndroom van Down. Tot de beroepen beschikking van 28 juni 2012 waren de ouders gezamenlijk belast met het gezag over [kind].
3. [kind] woont sinds 30 januari 1997 op vrijwillige basis in een pleeggezin. Hij staat vanaf 17 januari 2000 onder toezicht van BJZ en sindsdien geldt ten aanzien van hem tevens een machtiging tot uithuisplaatsing. [kind] woont vanaf
16 januari 1998 in het huidige pleeggezin. Op 24 december 2008 is het huwelijk van de pleegmoeder en haar toenmalige echtgenoot ontbonden. Sindsdien zorgt de pleegmoeder alleen voor [kind].
4. Op verzoek van WSJ heeft de raad op 30 november 2011 een onderzoek gestart
naar een verderstrekkende maatregel. De raad heeft op 3 februari 2012 een rapport
uitgebracht. Op 9 februari 2012 heeft de raad een verzoekschrift ingediend bij de
rechtbank tot ontheffing van de ouders van het gezag over [kind] met benoeming
van BJZ tot voogd, uitgevoerd door WSJ.
5. Bij de beschikking waarvan beroep is het verzoek van de raad toegewezen. De vader is het daar niet mee eens en heeft tijdig appel ingesteld.
De motivering van de rechtbank
6. Voor zover de vader erover klaagt dat de rechtbank haar beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd, heeft hij geen belang bij behandeling van die klacht. Immers, de vader heeft thans in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld zijn inhoudelijke bezwaren tegen de beschikking van 28 juni 2012 kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
7. De omstandigheid dat partijen daardoor niet, althans niet ten volle in de gelegenheid zijn hun zaak in twee feitelijke instanties te laten behandelen, doet hieraan niet af.
De ontheffing van het gezag
8. Ingevolge artikel 1:266 BW kan een ouder worden ontheven van het gezag over zijn kind, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
9. Op grond van artikel 1:268 lid 1 BW kan ontheffing niet worden uitgesproken, indien de ouder zich daartegen verzet. Deze regel lijdt volgens artikel 1:268 lid 2, aanhef en sub a, BW uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarige af te wenden.
10. Nu de vader zich tegen de ontheffing verzet, dient het hof te beoordelen of er gronden voor gedwongen ontheffing aanwezig zijn.
11. Vaststaat dat [kind] ten tijde van de beschikking van 28 juni 2012 meer dan zes maanden onder toezicht was gesteld en meer dan een jaar en zes maanden uit huis was geplaatst, zodat ontheffing ook bij verzet van de vader kan worden uitgesproken.
12. Uit de stukken, waaronder het raadsrapport van 3 februari 2012, en de behandeling ter zitting is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat de vader ongeschikt dan wel onmachtig is om zijn plicht tot verzorging en opvoeding van [kind] te vervullen en dat het belang van [kind] zich niet verzet tegen ontheffing.
13. De vader erkent dat hij de zorg voor [kind] op dit moment niet zelfstandig kan dragen, maar naar zijn mening brengt dit niet zonder meer mee dat hij van het gezag over [kind] ontheven moet worden. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst hij op zijn duurzame bereidheid om [kind] in ieder geval tot zijn meerderjarigheid bij de pleegmoeder te laten opgroeien.
14. Weliswaar is het juist dat de Hoge Raad in het verleden heeft geoordeeld dat aan de voor een gedwongen ontheffing van het ouderlijk gezag in artikel 1:268 lid 2, aanhef en onder a, BW gestelde voorwaarden in beginsel niet is voldaan, indien de met het gezag belaste ouder blijk heeft gegeven van duurzame bereidheid het kind in het pleeggezin dan wel de instelling waarin het is geplaatst te laten opgroeien. Echter, de Hoge Raad heeft in een latere beschikking overwogen dat die rechtspraak heroverweging behoeft in verband met het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie, in zoverre dat het blijk geven van die duurzame bereidheid weliswaar in de beoordeling moet worden betrokken, maar niet (zonder meer) in de weg staat aan gedwongen ontheffing (HR 4 april 2008, LJN BC 5726).
15. De stelling van de vader dat hij duurzaam bereid is [kind] bij de pleegmoeder te laten opgroeien, is op zichzelf genomen dan ook onvoldoende om niet tot ontheffing te komen. Het feit dat een ontheffing van het gezag duidelijkheid biedt over de verblijfplaats van een kind is een aspect dat moet worden meegewogen, ook als de ouder de bestendige bereidheid heeft een kind in een pleeggezin dan wel instelling te laten opgroeien.
16. Het hof is van oordeel dat er na jaren van uithuisplaatsing geen reëel perspectief bestaat op thuisplaatsing van [kind]. Het recht van [kind] op duidelijkheid over zijn opvoedingssituatie, dat tevens voortvloeit uit artikel 3 en 20 van het IVRK, en daarmee het belang van [kind] bij stabiliteit met betrekking tot zijn verblijf en duidelijkheid over de continuïteit van zijn verzorgings- en opvoedingssituatie, wegen naar het oordeel van het hof zwaar. Voor [kind] moet permanent duidelijk zijn dat hij niet bij zijn vader kan wonen. De vereiste jaarlijkse verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing doet de onzekerheid over het opvoedingsperspectief van [kind] voortduren. Het hof acht de ontheffing van de vader van het gezag dan ook in het belang van [kind], welk belang naar het oordeel van het hof dient te prevaleren boven het belang van de vader bij behoud van het gezag. [kind] behoort duidelijkheid te worden geboden over de rol die zijn vader in zijn leven kan innemen. Door die duidelijkheid wordt ook voorkomen dat het goede contact met zijn vader onnodig wordt belast.
17. Voorts acht het hof van belang dat ter zitting is gebleken dat de vader niet bereid is met WSJ samen te werken. De vader heeft weliswaar aangevoerd dat zijn moeizame relatie met WSJ was gelegen in de persoon van mevrouw [voormalig gezinsvoogd] voornoemd, maar die stelling is niet aannemelijk geworden. De vader heeft al jarenlang een problematische verhouding met WSJ. Ook het contact met eerdere gezinsvoogden verliep uiterst stroef.
[kind] is inmiddels 16 jaar. Er moeten nu voorbereidingen getroffen worden voor als hij straks meerderjarig is. Een en ander kan niet op de lange baan worden geschoven. Het is uiterst onwenselijk dat door de verstoorde relatie tussen de vader en WSJ geen gezagsbeslissingen genomen kunnen worden die op dit moment en voor de toekomst in het belang van [kind] vereist zijn.
18. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor ontheffing zoals bedoeld in artikel 1:266 juncto artikel 1:268 lid 2, aanhef en sub a, BW ten aanzien van de vader aanwezig zijn. De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn niet voldoende om de ontwikkelingsbedreiging van [kind] af te wenden.
Slotsom
19. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd voor zover aan hoger beroep onderworpen.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij de vader is ontheven van het gezag over de minderjarige [kind], geboren [in 1996].
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, voorzitter,
I.A. Vermeulen en J.P. Evenhuis, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 17 januari 2013 in het bijzijn van de griffier.