ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0196

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.116.727/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling van een minderjarige en de rol van Bureau Jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van de minderjarige [kind]. De ouders, hierna gezamenlijk aangeduid als de ouders, hebben in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter van 15 augustus 2012 aangevochten, waarin de minderjarige voor een periode van zes maanden onder toezicht is gesteld van Bureau Jeugdzorg Groningen (BJZ). De ouders hebben verzocht om de ondertoezichtstelling op te heffen en de beslissing van de rechtbank te vernietigen. De kinderrechter had vastgesteld dat de minderjarige in een problematische situatie verkeerde, waarbij haar zedelijke en geestelijke belangen in het geding waren. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende hebben meegewerkt aan de hulpverlening en dat er een diepgeworteld wantrouwen bestaat jegens instanties. Dit heeft geleid tot een situatie waarin de minderjarige niet de nodige ondersteuning en begeleiding ontvangt. De ouders hebben de verantwoordelijkheid voor de problemen van [kind] volledig buiten zichzelf gelegd en hebben geen blijk gegeven van inzicht in de situatie van hun kind. Het hof heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft, omdat de zedelijke en geestelijke belangen van [kind] nog steeds ernstig worden bedreigd.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en heeft Bureau Jeugdzorg in overweging gegeven om naast de huidige gezinsvoogd ook een vrouwelijke gezinsvoogd in te zetten voor de contacten met de minderjarige. Dit om de effectiviteit van de hulpverlening te vergroten, gezien de weerstand van de vader. De ouders zijn aangespoord om samen te werken met BJZ in het belang van hun kind, om verdere escalatie van de situatie te voorkomen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 17 januari 2013
Zaaknummer 200.116.727
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Vestiging Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
[appellante],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat mr. S. de Vaal, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Groningen en Drenthe,
locatie Groningen,
kantoorhoudende te Groningen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad,
Belanghebbende:
Bureau Jeugdzorg Groningen,
kantoorhoudende te Groningen,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 15 augustus 2012 (zaaknummer 135455 / JE RK 12-575) heeft de kinderrechter in de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) de minderjarige [kind] (hierna: [kind]), geboren [in 1995], met ingang van 15 augustus 2012 voor een termijn van een half jaar onder toezicht gesteld en de ondertoezichtstelling opgedragen aan BJZ. De beslissing is aangehouden voor de langer verzochte duur van de ondertoezichtstelling.
Het geding in hoger beroep
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, vestiging Leeuwarden.
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 15 november 2012, hebben de ouders verzocht de beschikking van 15 augustus 2012 te vernietigen met opheffing van de ondertoezichtstelling voor een termijn van een half jaar, alsmede om de beslissing voor de langer verzochte duur van de ondertoezichtstelling niet aan te houden.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 5 december 2012, heeft de raad het verzoek bestreden en verzocht de beschikking van 15 augustus 2012 te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief met bijlagen van 23 november 2012 van mr. De Vaal.
Op 21 december 2012 is de minderjarige [kind] voorafgaand aan de zitting gehoord door een raadsheer-commissaris.
Ter zitting van 21 december 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de ouders, bijgestaan door mr. De Vaal, en de heer [namens de raad] namens de raad. Hoewel behoorlijk opgeroepen, is namens BJZ is geen vertegenwoordiger ter zitting verschenen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. [kind] is geboren uit het huwelijk van de ouders. De ouders zijn van rechtswege gezamenlijk met het gezag over [kind] belast. De ouders hebben nog twee kinderen, [kind 2], die inmiddels meerderjarig is, en [kind 3], geboren [in 2001].
2. De raad heeft de kinderrechter bij verzoekschrift van 30 juli 2012 verzocht [kind] voor een periode van 12 maanden onder toezicht te stellen van BJZ.
3. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de kinderrechter beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep van de ouders richt zich tegen deze beslissing.
De overwegingen
* De ondertoezichtstelling in de periode van 15 augustus 2012 tot 15 februari 2013
4. Voor het antwoord op de vraag of [kind] onder toezicht moet worden gesteld, dient te worden beoordeeld of [kind] zodanig opgroeit, dat haar zedelijke of geestelijke belangen of haar gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
5. Uit de overgelegde stukken, waaronder het raadsrapport van 26 juli 2012, en het verhandelde ter zitting, is het hof gebleken dat [kind] in januari 2012 door haar school en de politie is aangemeld bij BJZ, nadat [kind] had aangegeven dat zij thuis werd geslagen en dat zij vanwege haar relatie met een Nederlandse jongen, [vriend van kind ], met de dood is bedreigd door een neef. BJZ heeft [kind] naar aanleiding hiervan op een geheime crisisplek geplaatst en per 1 februari 2012 is [kind] overgeplaatst naar [verblijfsplaats]. Na de inzet van Ambulante Spoedhulp (ASH) van Elker en het opstellen van een veiligheidsplan, is [kind] op 27 februari 2012 weer teruggekeerd bij de ouders. Op 16 maart 2012 heeft BJZ de raad verzocht een beschermingsonderzoek te starten.
6. Uit het raadsrapport komt naar voren dat [kind] in haar sociaal-emotionele ontwikkeling en uitgroei naar zelfstandigheid wordt bedreigd. [kind] is gediagnosticeerd met een depressieve stoornis NAO, acculturatieproblematiek en problematiek in de ouder-kindrelatie. Daarnaast heeft [kind] een laag zelfbeeld en weinig zelfvertrouwen en worstelt zij met haar persoonlijke en identiteitsontwikkeling. Volgens de raad mist [kind] steun en betrokkenheid vanuit haar opvoedingsomgeving, doordat haar wensen en verwachtingen niet overeenkomen met die van de ouders. [kind] zit klem tussen haar familie en de bijbehorende culturele aspecten, en haar wens en de drang naar meer zelfstandigheid en autonomie. Daarnaast heeft [kind] op school een achterstand opgelopen. De raad acht behandeling van [kind] bij [instantie] noodzakelijk.
7. Het hof overweegt als volgt. Door de afwerende houding van de ouders jegens de raad en BJZ zijn de door de raad geconstateerde zorgen tot op heden niet weggenomen. Hoewel de ouders stellen dat de raad niet heeft bewezen dat [kind] in haar ontwikkeling wordt bedreigd, zijn het de ouders zelf die geen openheid van zaken aan de raad en BJZ hebben verschaft. Daarmee hebben de ouders een mogelijkheid laten liggen om de conclusies van het raadsrapport te weerleggen. Uit het verhandelde ter zitting komt naar voren dat bij de ouders sprake is van een diepgeworteld wantrouwen jegens instanties en hulpverlening. Niet alleen hebben de ouders niet willen meewerken aan het raadsonderzoek, ook nadat de ondertoezichtstelling is uitgesproken hebben de ouders op geen enkele manier meegewerkt aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De ouders weigeren samen te werken met de gezinsvoogd en tot op heden hebben zij de gezinsvoogd niet toegelaten in de thuissituatie. Gelet op het vorenstaande en dan met name de samenhang tussen deze houding van de ouders en de geconstateerde zorgen bij [kind], is het hof met de raad van oordeel dat ervan uit moet worden gegaan dat de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van [kind] nog altijd ernstig worden bedreigd.
8. Tevens is voldoende gebleken dat deze bedreiging niet kan worden weggenomen door middel van hulpverlening in een vrijwillig kader, nu de ouders onvoldoende bereid zijn gebleken om in een vrijwillig kader met de hulpverlening samen te werken. Zo hebben de ouders de in april 2012 in het gezin ingezette Intensieve Orthopedagogische Gezinsbegeleiding (IOG) vroegtijdig beëindigd en is het hen niet gelukt [kind] te motiveren om de voor haar noodzakelijk geachte behandeling bij [instantie] af te ronden. Hoewel de ouders van mening zijn dat de ontwikkelingsbedreiging van [kind] kan worden afgewend door de inzet van spirituele hulp, acht het hof dit gelet op de ernst van de zorgen niet afdoende.
9. Het baart het hof zorgen dat de ouders de problemen van [kind] onvoldoende onderkennen. [kind] is door een moeilijke periode gegaan, waarin zij depressief is geweest en zelfmoordgedachten had. Desondanks stellen de ouders dat zij zich destijds geen zorgen hebben gemaakt over [kind] en dit ook thans niet doen. De beïnvloedbaarheid van [kind] - volgens de ouders is [kind] van huis weggelopen onder druk van haar toenmalige vriend en zijn moeder - verontrust de ouders niet en ook het feit dat [kind] niet aan haar ouders heeft durven te vertellen dat ze is bedreigd door een neef baart de ouders geen zorgen. Naar het oordeel van het hof bevestigt het vorenstaande de conclusie van de raad dat de ouders onvoldoende inzicht hebben in de achterliggende emotionele problemen van [kind] en onvoldoende aansluiten bij haar belevingswereld.
10. Daar komt bij dat de ouders de verantwoordelijkheid voor [kind]'s problemen volledig buiten zichzelf leggen. Ter zitting hebben de ouders naar voren gebracht dat het in hun optiek [kind] is die fouten heeft gemaakt. Zelf hebben zij geen fouten gemaakt, aldus de ouders. Het hof acht het onbegrijpelijk dat de ouders de verantwoordelijkheid voor de ontstane situatie volledig bij [kind] leggen en er geen enkele blijk van geven dat zij hun eigen rol in het ontstaan van de problemen van [kind] willen onderzoeken.
11. Het vorenstaande in aanmerking nemende, is het hof van oordeel dat aan de gronden voor een ondertoezichtstelling is voldaan en dat de door de ouders opgeworpen grieven moeten worden verworpen.
12. De ouders - en [kind] - hebben gesteld dat [kind] geen problemen meer ondervindt sinds haar relatie met [vriend van kind ] is verbroken. Volgens de ouders ontwikkelt [kind] zich goed en gaat zij weer naar school. Voor zover, bij gebrek aan inzicht in de thuissituatie, al kan worden aangenomen dat sprake is van een positieve ontwikkeling, is het hof van oordeel dat deze te pril en onvoldoende bestendig is om aan te nemen dat zich een definitieve verandering ten goede heeft voorgedaan, te meer nu [kind] in de eerste helft van het schooljaar 2012-2013 wegens ziekte geruime tijd niet naar school is geweest.
* De langer verzochte duur van de ondertoezichtstelling
13. De rechtbank heeft de beslissing voor de langer verzochte duur van de ondertoezichtstelling - van 15 februari 2013 tot 15 augustus 2013 - aangehouden en de raad verzocht om aanvullend onderzoek te verrichten en de rechtbank nader te rapporteren over het verloop van de ondertoezichtstelling. De ouders hebben het hof verzocht de bestreden beschikking in zoverre te vernietigen, te bepalen dat de zaak niet wordt aangehouden en, naar het hof begrijpt, tevens een beslissing te geven over de langer verzochte duur van de ondertoezichtstelling.
14. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat het de rechter vrij om in zaken betreffende minderjarigen ambtshalve een onderzoek door de raad te gelasten, onder aanhouding van de beslissing in zoverre. De rechtbank heeft zich onvoldoende voorgelicht geacht om te beslissen over de langer verzochte duur van de ondertoezichtstelling en het - alvorens verder te beslissen - noodzakelijk geacht om zicht te krijgen op de wijze waarop de hulpverlening voor [kind] in het eerste half jaar van de ondertoezichtstelling zal worden ingezet. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op goede gronden beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om alsnog te beslissen over de langer verzochte duur van de ondertoezichtstelling en heeft daarom slechts beoordeeld of de gronden voor een ondertoezichtstelling in de periode van 15 augustus 2012 tot 15 februari 2013 aanwezig zijn. Het hof tekent hierbij aan dat van de ouders verwacht mag worden dat zij, anders dan zij ter zitting naar voren hebben gebracht, hun volledige medewerking zullen verlenen aan het aanvullende raadsonderzoek, waarvoor de eerste afspraak met de raad gepland stond op 3 januari 2013.
15. Ten overvloede overweegt het hof nog als volgt. De ouders dienen zich te realiseren dat een ondertoezichtstelling een dwingend karakter heeft. Indien de ouders onvoldoende meewerken aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling, kan dit ertoe leiden dat andere, verderstrekkende maatregelen moeten worden genomen. Het hof raadt de ouders dan ook ten zeerste aan om in het belang van [kind] de samenwerking met BJZ aan te gaan, in plaats van de strijd.
16. Hoewel het hof zich realiseert dat de wijze van uitvoering van de ondertoezichtstelling aan BJZ is voorbehouden, geeft het hof BJZ in overweging om naast de huidige mannelijke gezinsvoogd tevens een vrouwelijke gezinsvoogd in te zetten voor de contacten met [kind]. Het hof acht het aannemelijk dat één gezinsvoogd, mede gelet op de hevige weerstand van de vader, te weinig zal bereiken.
Slotsom
17. Op grond van het vorenstaande zal de bestreden beschikking worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, voorzitter, G.M. van der Meer en A.H. Garos en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 17 januari 2013 in bijzijn van de griffier.