ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0168

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.114.379/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van minderjarigen na onttrekking aan toezicht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 januari 2013, gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing en de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, die door hun ouders tijdens begeleide omgang naar Duitsland zijn meegenomen. De ouders, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.F.M. Struycken, hebben in hoger beroep de eerdere beschikkingen van de rechtbank Groningen van 23 juli en 21 september 2012 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen was vastgesteld. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere beschikkingen en de omstandigheden waaronder de kinderen zijn onttrokken aan het toezicht van de gezinsvoogden.

De ouders hebben verzocht om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te beëindigen, maar het hof heeft geoordeeld dat de eerdere beschikkingen van de rechtbank moeten worden bekrachtigd. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de problematiek van de ouders, waaronder ernstige relatieproblemen en onveilige opvoedingssituaties. De ouders hebben de kinderen onttrokken aan het toezicht, wat heeft geleid tot een patstelling in de situatie. Het hof concludeert dat de machtiging tot uithuisplaatsing terecht is verlengd, gezien de ernst van de situatie en het gebrek aan inzicht in de opvoedingssituatie van de kinderen.

De ouders hebben geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden leiden. Het hof benadrukt dat de belangen van de minderjarigen voorop staan en dat de huidige situatie niet in hun belang is. De ouders hebben onvoldoende medewerking verleend aan de hulpverlening, waardoor de situatie van de kinderen onduidelijk blijft. Het hof heeft de beschikkingen van de rechtbank bekrachtigd en verklaart deze uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Beschikking d.d. 10 januari 2013
Zaaknummer 200.114.379
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Vestiging Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
1. [appellant]
2. [appellante],
beide wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat mr. H.F.M. Struycken, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
kantoorhoudende te Groningen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
Belanghebbende:
Bureau Jeugdzorg Groningen,
kantoorhoudende te Groningen,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Groningen van 23 juli 2012 en 21 september 2012 (beide met zaaknummer: 130516/JE RK 11-907), zoals bij partijen bekend.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie op 4 oktober 2012, hebben de ouders verzocht de beschikkingen van 23 juli 2012 en 21 september 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de minderjarigen [kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren [in 2007], [kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren [in 2008] en [kind 3] (hierna: [kind 3]), geboren [in 2009], te beëindigen.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad geen verweerschrift ingediend. De raad heeft per fax van 29 oktober 2012, eveneens binnengekomen per brief op 30 oktober 2012, meegedeeld ter zitting van het hof mondeling verweer te zullen voeren.
Bij verweerschrift, binnengekomen bij de griffie op 26 oktober 2012, heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht het beroep van de ouders niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van het voormelde faxbericht van 29 oktober 2012 van de raad, een brief 24 oktober 2012 met bijlagen, een faxbericht van
13 november 2012 en een brief van 6 november 2012 met bijlage, alle van
mr. Struycken.
Ter zitting van 20 november 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn
mr. Struycken, mevrouw [grootmoeder] (grootmoeder vz), mevrouw [namens BJZ] namens BJZ en de heer [namens de raad] namens de raad.
Mr. Struycken heeft mede het woord gevoerd aan de hand van de door hem ter zitting overgelegde pleitnotities.
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, vestiging Leeuwarden.
De beoordeling
1. Het beroepschrift richt zich zowel tegen de ondertoezichtstelling als tegen de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] (hierna te noemen: de minderjarigen).
De ondertoezichtstelling
2. Over de ondertoezichtstelling van de minderjarigen is door de rechtbank voor het laatst beslist bij beschikking van 22 maart 2012.
In het door de ouders ingestelde hoger beroep tegen deze beschikking heeft het hof uitspraak gedaan op 18 oktober 2012. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De ondertoezichtstelling loopt op grond daarvan tot
25 februari 2013.
3. Het onderhavige beroep richt zich tegen de op 23 juli 2012 en 21 september 2012 door de rechtbank gegeven beschikkingen.
Nu deze beschikkingen alleen zien op de uithuisplaatsing van de minderjarigen dient het verzoek van de ouders om in de onderhavige procedure opnieuw te beslissen over de ondertoezichtstelling, in die zin dat de ondertoezichtstelling wordt beëindigd, te worden afgewezen.
De machtiging tot uithuisplaatsing
4. De duur van de machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verlengd indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen of indien dit noodzakelijk is tot onderzoek van hun geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5. De ouders stellen in het appelschrift eerdere standpunten en grieven te handhaven. Het hof begrijpt deze stelling aldus dat de ouders menen dat door verwijzing naar eerdere bij het hof gevoerde procedures, de in die procedures ingenomen standpunten en grieven ook onderdeel uitmaken van het onderhavige geschil. Het hof volgt de ouders hierin niet. Slechts de grieven en standpunten die in het beroepschrift, betrekking hebbend op de onderhavige procedure, expliciet zijn genoemd en toegelicht kunnen in de beoordeling worden betrokken. Een verwijzing naar in eerdere procedures ingenomen standpunten en/of aangevoerde grieven is derhalve niet toereikend voor (een hernieuwde) behandeling in deze procedure. De grieven van de ouders stellen in de kern aan de orde de vraag of het belang van de minderjarigen medebrengt dat de bestreden beschikkingen worden bekrachtigd. Het verweer van de Raad, evenals het standpunt van BJZ, stelt evenzeer het belang van de kinderen centraal.
6. Voor zover de ouders de geldigheid van de, aan de uithuisplaatsing ten grondslag liggende indicatiebesluiten hebben betwist, overweegt het hof dat het hof bij zijn beschikking van 18 oktober 2012 daarover reeds heeft geoordeeld en dat door de ouders geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht die tot een gewijzigd oordeel leiden.
7. De minderjarigen zijn onder toezicht gesteld en uithuisgeplaatst op grond van het rapport van de raad van 22 november 2011 en de daarop volgende rapportages en bevindingen. In het rapport van de raad zijn onder meer de volgende conclusies vervat: De minderjarigen worden ernstig in hun algehele ontwikkeling bedreigd. Deze bedreiging bestaat, samengevat, uit de persoonlijke problematiek van ouders en hun ernstige relatieproblemen die afgelopen jaren stelselmatig leidden tot onveilige, instabiele en onvoorspelbare opvoedingsomgeving. Deze hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat de situatie voor de minderjarigen thuis bij de ouders onveilig en bedreigend is vanwege ernstige relatieproblematiek zich uitend in verbaal en fysiek onderling geweld. De conclusies van de raad zijn (mede) gebaseerd op informatie van diverse hulpverleningsinstanties die vanuit hun eigen deskundigheid bij het gezin betrokken zijn geweest.
8. Het hof heeft in zijn beschikking van 18 oktober 2012 vervolgens geconstateerd dat de uithuisplaatsing van de minderjarigen, zoals die heeft plaatsgevonden, gegrond was alsmede - met de raad en BJZ - geconstateerd dat een nader onderzoek naar de mogelijkheden om de minderjarigen weer bij de ouders thuis te laten wonen eerst aan de orde kon zijn wanneer enerzijds zicht zal bestaan op de opvoedingskwaliteiten van de ouders, mede in het licht van hun onderlinge relatie, en anderzijds duidelijk zal zijn wat de minderjarigen, naast veiligheid en structuur, in hun opvoedingssituatie nodig hebben. Een thuisplaatsing van de minderjarigen zonder dat duidelijk is dat de ouders, zo nodig met deskundige hulp en bijstand in het kader van een ondertoezichtstelling dan wel in het kader van een daarmee vergelijkbare Duitse kinderbeschermingsmaatregel, de minderjarigen het verzorgings- en opvoedingsklimaat kunnen bieden dat zij nodig hebben, acht het hof strijdig met de zwaarwegende belangen van de minderjarigen.
9. Onweersproken staat vast dat de minderjarigen op 28 september 2012 tijdens een begeleid contact met de beide ouders door hen aan het toezicht van de gezinsvoogden zijn onttrokken en zijn meegevoerd naar Duitsland waar zij nu verblijven op een onbekende plaats en aldus ondergedoken leven onder zeer zware omstandigheden zoals door de advocaat van de ouders ter zitting naar voren is gebracht.
10. De ouders hebben gesteld dat de minderjarigen door het ingrijpen van BJZ zeer ernstig zijn beschadigd. Ze zijn naar de mening van de ouders lichamelijk verwaarloosd ten tijde van hun verblijf in de pleeggezinnen. De Duitse arts die door de ouders is geconsulteerd heeft bij de minderjarige diverse lichamelijke problemen geconstateerd, zoals langdurige verkoudheden, schimmelvoeten, vaginale infecties, oorontstekingen en blaasontsteking. Een medische verklaring van de geraadpleegde arts hebben de ouders niet overgelegd en ook anderszins hebben de ouders hun stellingen in deze niet nader onderbouwd. Het hof acht de stelling van de ouders dat een ernstige beschadiging van de minderjarigen door toedoen van BJZ is ontstaan, dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt en zal deze passeren.
11. Door de minderjarigen te verbergen hebben de ouders hen in een situatie gebracht waarin in onvoldoende mate de mogelijkheid bestaat van bijvoorbeeld schoolgang en (medische) zorg en aldus niet of nauwelijks zicht is op het welzijn van de minderjarigen. Dit acht het hof niet in hun belang. Door het consequent weigeren en ontlopen van hupverlening geven de ouders geen inzicht in de huidige situatie van de minderjarigen, waardoor er geen zicht is op de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Het hof is van oordeel dat uit de stukken en de behandeling ter zitting niet dan wel onvoldoende is komen vast te staan dat, zoals de ouders stellen, de relationele problemen van de ouders - anders dan voorheen - geen bedreiging meer vormen voor de kinderen. Hetgeen door grootmoeder (vz) ter zitting hierover is meegedeeld beschouwt het hof niet als voldoende onderbouwing van deze stelling.
12. Gelet op de ernst van de situatie die aanleiding was tot de uithuisplaatsing van de minderjarigen, het feit dat de ouders BJZ en de raad bij voortduring onvoldoende inzicht hebben geboden in de opvoedingssituatie en de minderjarigen inmiddels geheel aan het zicht van de hulpverlening hebben onttrokken, is het hof concluderend van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen terecht is verlengd.
13. Het hof constateert echter dat er na het handelen van de ouders op 28 september 2012 - het onttrekken van de kinderen over het over hen gesteld gezag door hen bij de begeleide omgang weg te voeren - inmiddels een patstelling is ontstaan. Naar aanleiding van dit handelen van de ouders stelt de raad, zoals ook door hem aangegeven ter zitting, alles in het werk om de minderjarigen op te sporen en naar Nederland terug te brengen en de implementatie van de uithuisplaatsing te hervatten. Het hof ziet echter ook dat deze stellingname van de raad blijkens het standpunt van de ouders voor en tijdens de zitting juist tot gevolg heeft dat zij volharden in hun houding de minderjarigen en hun verblijfplaats verborgen te zullen houden. Deze patstelling dient in het belang van de kinderen doorbroken te worden. Van belang is dat een situatie van rust en redelijkheid wordt geschapen met inzet van alle betrokkenen, waarin vervolgens, onderbouwd, kan worden beoordeeld hoe de feitelijke opvoedingssituatie van de minderjarigen is en welke maatregelen al dan niet dienstig zijn. Het hof gaat er vanuit dat deze patstelling in het kader van de eventuele verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing in ieder geval aan de orde zal komen.
De slotsom
14. Op grond van het voorgaande dienen de beschikkingen van 23 juli 2012 en van
21 september 2012, waarvan beroep, te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikkingen van 23 juli 2012 en van 21 september 2012, waarvan beroep;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, voorzitter, A.W. Beversluis en E.A. Maan, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 10 januari 2013 in bijzijn van de griffier.