ECLI:NL:GHARL:2013:BY9396
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen verklaring voor recht in kort geding
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 januari 2013, is het hoger beroep van de appellanten tegen het vonnis van de Rechtbank Assen van 17 februari 2011 aan de orde. De appellanten, die in eerste aanleg eisers waren, hebben in hoger beroep gevorderd dat het gelegde executoriale beslag nietig wordt verklaard en dat de executoriale verkoop van hun goederen wordt verboden. De geïntimeerden, die in eerste aanleg gedaagden waren, hebben verweer gevoerd. Het hof heeft vastgesteld dat aan de appellanten een drietal grossen van executoriale titels zijn betekend, waaruit blijkt dat zij een bedrag van ongeveer € 20.000,- aan de geïntimeerden verschuldigd zijn. Op 24 maart 2010 is er executoriaal beslag gelegd op diverse roerende zaken van de appellanten, en de executieverkoop vond plaats op 8 maart 2011.
In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het beslag rechtmatig is gelegd en dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid. De appellanten hebben in hoger beroep twee grieven ingediend, waarbij zij betogen dat het beslag onrechtmatig is en dat de veroordeling in proceskosten onterecht is. Het hof heeft echter geoordeeld dat de procedure in kort geding niet geschikt is voor het vaststellen van de rechtspositie van partijen en dat de vordering van de appellanten op dit punt niet kan slagen.
Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis van de Rechtbank Assen bekrachtigd en de appellanten veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. De kosten aan de zijde van de geïntimeerden zijn begroot op € 284,- aan verschotten en € 894,- voor het salaris van de advocaat, en deze kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.