ECLI:NL:GHARL:2013:BY9396

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.085.178/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen verklaring voor recht in kort geding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 januari 2013, is het hoger beroep van de appellanten tegen het vonnis van de Rechtbank Assen van 17 februari 2011 aan de orde. De appellanten, die in eerste aanleg eisers waren, hebben in hoger beroep gevorderd dat het gelegde executoriale beslag nietig wordt verklaard en dat de executoriale verkoop van hun goederen wordt verboden. De geïntimeerden, die in eerste aanleg gedaagden waren, hebben verweer gevoerd. Het hof heeft vastgesteld dat aan de appellanten een drietal grossen van executoriale titels zijn betekend, waaruit blijkt dat zij een bedrag van ongeveer € 20.000,- aan de geïntimeerden verschuldigd zijn. Op 24 maart 2010 is er executoriaal beslag gelegd op diverse roerende zaken van de appellanten, en de executieverkoop vond plaats op 8 maart 2011.

In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het beslag rechtmatig is gelegd en dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid. De appellanten hebben in hoger beroep twee grieven ingediend, waarbij zij betogen dat het beslag onrechtmatig is en dat de veroordeling in proceskosten onterecht is. Het hof heeft echter geoordeeld dat de procedure in kort geding niet geschikt is voor het vaststellen van de rechtspositie van partijen en dat de vordering van de appellanten op dit punt niet kan slagen.

Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis van de Rechtbank Assen bekrachtigd en de appellanten veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. De kosten aan de zijde van de geïntimeerden zijn begroot op € 284,- aan verschotten en € 894,- voor het salaris van de advocaat, en deze kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
vestiging Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.085.178/01
(zaaknummer rechtbank Assen 84925/KG ZA 11-28)
arrest van de eerste kamer van 22 januari 2013
in de zaak van
1. [appellant 1], en
2. [appellante 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg eisers,
hierna: [appellanten],
advocaat: mr. M.T. van Daatselaar, kantoorhoudend te Hoogeveen,
tegen:
1. [geïntimeerde 1],
gevestigd te Stuifzand,
2. [geïntimeerde 2],
gevestigd te Hoogeveen, en
3. [geïntimeerde 3],
gevestigd te Hoogeveen,
geïntimeerden,
in eerste aanleg gedaagden,
hierna: [geïntimeerden],
advocaat: mr. E.P. Eujen, kantoorhoudend te Hoogeveen.
Het hof neemt de inhoud van het arrest in het incident tot verzet tegen eiswijziging van
9 oktober 2012 hier over.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 [geïntimeerden] hebben, onder overlegging van twee produkties, een memorie van antwoord genomen, met als conclusie:
“bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1.het beroep van appellanten tegen het vonnis van de Rechtbank Assen d.d. 17 februari 2011 ongegrond te verklaren, althans haar die te ontzeggen met bekrachtiging van het vonnis van de Rechtbank Assen, eventueel onder aanvulling of verbetering van gronden;
2.appellanten te veroordelen in de kosten van beide instanties, daaronder begrepen deurwaarderskosten, vastrecht, kosten van incident en de nakosten te begroten volgens gebruikelijk tarief.”
1.2 Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
1.3 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, verstiging Leeuwarden.
2. De verdere beoordeling
2.1 De gedingstukken
[geïntimeerden] hebben bij memorie van antwoord een tweetal produkties in het geding gebracht. Het hof laat deze produkties buiten beschouwing, aangezien [appellanten] er niet meer op hebben kunnen reageren. Zoals uit het navolgende blijkt, worden
[geïntimeerden] hierdoor niet in hun belangen geschaad.
2.2 De vaststaande feiten
In hoger beroep kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.2.1 Aan [appellanten] is een drietal grossen van executoriale titels betekend op diverse data op grond waarvan zij aan [geïntimeerden] een bedrag van in totaal ongeveer
€ 20.000,- verschuldigd zijn.
2.2.2 Op 24 maart 2010 is executoriaal beslag gelegd op diverse roerende zaken van
[appellanten] In het proces-verbaal van inbeslagneming wordt verwezen naar foto’s van de in beslag genomen goederen.
2.2.3 Bij exploit van 26 maart 2010 is de openbare verkoop van de in beslag genomen roerende zaken aangezegd tegen een nader te bepalen datum in afwachting van de nakoming van een tussen partijen getroffen betalingsregeling. De getroffen betalingsregeling is door [appellanten] niet nagekomen, waarna bij exploit van
30 december 2010 de openbare verkoop is aangezegd.
2.2.4 De executieverkoop heeft op 8 maart 2011 plaatsgevonden.
2.3 De vordering in eerste aanleg en de beoordeling daarvan
[appellanten] hebben in eerste aanleg gevorderd bij voorlopige voorziening te bepalen dat het gelegde executoriale beslag nietig is en de executoriale verkoop te verbieden, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten.
[geïntimeerden] hebben verweer gevoerd.
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter, onder overweging dat het beslag naar voorlopig oordeel met eerbiediging van het in art. 443 Rv bepaalde is gelegd en dat daarbij – eveneens naar voorlopig oordeel - van misbruik van bevoegdheid geen sprake is, de vorderingen afgewezen en [appellanten] in de proceskosten veroordeeld.
2.4 De grieven
[appellanten] hebben twee grieven opgeworpen.
Grief 1 is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het beslag rechtmatig, dat wil zeggen zonder misbruik van bevoegdheid, is gelegd. [appellanten] betogen dat het beslag, mede gelet op de aard en de geringe executie-opbrengst van de zaken waarop beslag werd gelegd, jegens hen onrechtmatig is. Met grief 2 vechten [appellanten] hun veroordeling in de proceskosten aan.
2.5 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
[appellanten] vorderen, na (door het hof bij arrest van 9 oktober 2012 toegestane) eiswijziging, in hoger beroep voor recht te verklaren dat [geïntimeerden] misbruik van bevoegdheid hebben gemaakt. Deze vordering stuit af op het karakter van de onderhavige procedure. Zoals het hof in zijn voormelde arrest reeds aangaf, en
[geïntimeerden] bij memorie van antwoord ook hebben betoogd, leent de procedure in kort geding zich slechts voor het treffen van een ordemaatregel in een spoedeisende situatie en is deze niet bedoeld om de rechtspositie van partijen vast te stellen
(HR 2 april 1977, NJ 1977, 361).
Nu het gevorderde reeds hierop strandt, treffen de grieven geen doel en kan het debat over de vraag of [geïntimeerden] zich bij de beslaglegging aan misbruik van bevoegdheid hebben bezondigd, onbesproken blijven.
2.6 De slotsom
Het bestreden vonnis van 17 februari 2011 zal worden bekrachtigd.
[appellanten] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de aan de zijde van [geïntimeerden] gevallen kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat: 1 punt, tarief II). Gelet op de verwerping van hun verzet tegen de wijziging van eis, ziet het hof aanleiding de door [geïntimeerden] in het incident gemaakte kosten voor hun rekening te laten.
3. De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 17 februari 2011waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 284,- aan verschotten en op € 894,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, J.H. Kuiper en A.M. Koene en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 22 januari 2013 in bijzijn van de griffier.