ECLI:NL:GHARL:2013:BY8765
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- I.A. Katz-Soeterboek
- G.P.M. van den Dungen
- B.J. Lenselink
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over kredietovereenkomst en substantiëringsplicht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Coöperatieve Rabobank Noordoost-Veluwe U.A. tegen een vonnis van de kantonrechter. De bank heeft op 4 september 2012 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 6 juni 2012, waarin de kantonrechter de vordering van de bank tegen de geïntimeerde, een consument, had afgewezen. De bank vorderde betaling van een bedrag van € 1.826,70, vermeerderd met rente, op basis van een kredietovereenkomst die was gesloten voor een studentenrekening. De bank stelde dat de consument zijn verplichtingen niet was nagekomen en meer dan twee maanden achterstallig was in de betaling van de maandtermijnen. De kantonrechter had geoordeeld dat de bank onvoldoende bewijs had geleverd om haar vordering te onderbouwen, en had de vordering afgewezen.
In hoger beroep heeft het hof de grieven van de bank gezamenlijk behandeld. Het hof oordeelde dat de bank niet had voldaan aan de substantiëringsplicht, zoals vereist door artikel 111 lid 2 onder d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof benadrukte dat de bank de vordering schriftelijk en gemotiveerd diende te onderbouwen, wat in dit geval niet was gebeurd. De bank had weliswaar bewijsstukken overgelegd, maar deze waren niet toereikend om de vordering te onderbouwen. Het hof heeft de zaak naar een roldatum verwezen om de bank in de gelegenheid te stellen een nadere toelichting te geven op de gevorderde bedragen, inclusief een volledig transactieoverzicht en rekeningafschriften.
De uitspraak van het hof benadrukt het belang van de substantiëringsplicht in consumentenkredietzaken en de noodzaak voor eisende partijen om hun vorderingen goed te onderbouwen met bewijsstukken. Het hof heeft verder iedere beslissing aangehouden, wat betekent dat de uiteindelijke beslissing over de vordering van de bank nog niet is genomen.