In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 december 2013, ging het om een hoger beroep van [appellante] tegen [geïntimeerde] betreffende een loonvordering. De zaak volgde op een eerder vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin de vordering van [geïntimeerde] was toegewezen. Het hof heeft het tussenarrest van 12 maart 2013 overgenomen, waarin [geïntimeerde] was toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat er een arbeidsovereenkomst bestond tussen haar en [appellante]. Tijdens het getuigenverhoor op 21 mei 2013 en de contra-enquête op 21 augustus 2013 zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder een achternicht van [geïntimeerde]. Deze getuige verklaarde dat zij aanwezig was bij telefoongesprekken tussen [geïntimeerde] en [appellante], waarin het niet uitbetalen van loon ter sprake kwam. [geïntimeerde] stelde dat zij werkzaamheden had verricht voor [appellante], waaronder het opstellen van beleidsplannen voor een kinderdagverblijf in Suriname.
Het hof oordeelde echter dat de verklaringen van [appellante] en andere getuigen, waaronder haar beleidsmedewerkster en een klusjesman, de verklaring van [geïntimeerde] voldoende weerspreken. Het hof concludeerde dat er geen bewijs was voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst en dat de loonvordering van [geïntimeerde] moest worden afgewezen. De kosten van de procedure werden aan [geïntimeerde] opgelegd, die als in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en wees de vorderingen van [geïntimeerde] af, met een gedetailleerde uiteenzetting van de proceskosten.