Uitspraak
Melkexpress,
ABN AMRO,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De beslissing en het geschil in eerste aanleg
5.De beoordeling van het hoger beroep
nietheeft ontvangen. ABN AMRO stelt die brief aan Melkexpress te hebben gezonden, en zij ontleent daaraan het onder 5.7 genoemde verweer, waarvan de strekking is dat ABN AMRO niet de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden. In de rechtspraak van de Hoge Raad is met betrekking tot (aangetekende) brieven de regel aanvaard dat de afzender van een (aangetekende) brief, wanneer de geadresseerde stelt dat de brief hem niet (tijdig) heeft bereikt, dient te bewijzen dat hij de brief aangetekend en naar het juiste adres heeft verzonden en bovendien aannemelijk dient te maken dat de brief (tijdig) aan de geadresseerde is aangeboden op de wijze die daartoe ter plaatse van bestemming is voorgeschreven (vgl. HR 16 oktober 1998, NJ 1998, 897 en HR 4 juni 2004, ECLI:NL:HR:AO5122). Gesteld noch gebleken is dat ABN AMRO de brief van 5 oktober 2007 aangetekend en naar het juiste adres heeft verzonden. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat die brief tijdig op correcte wijze aan Melkexpress is aangeboden. Uit de enkele omstandigheid dat Melkexpress het in de brief van 5 oktober 2007 genoemde ‘aanvraagformulier’ alsmede de daarin genoemde offerte (conclusie van repliek sub 8) heeft ontvangen, volgt met toepassing van voornoemde maatstaf nog niet noodzakelijkerwijs dat aannemelijk is dat zij ook de brief van 5 oktober 2007 heeft ontvangen. ABN AMRO heeft van een en ander geen bewijs aangeboden en het hof ziet geen aanleiding haar ambtshalve tot de bewijslevering toe te laten. Dat betekent dat in deze procedure niet is komen vast te staan dat ABN AMRO de brief van 5 oktober 2007 (tijdig) aan Melkexpress heeft verzonden en dat deze stukken ook correct aan Melkexpress zijn aangeboden. Dat leidt dan tot de conclusie dat niet is komen vast te staan de juistheid van de feitelijke stelling van ABN AMRO dat zij Melkexpress bij brief van oktober 2007 erop heeft geattendeerd ‘dat onder de Rechtsbijstandverzekering de verzekeraar in verband met uw activiteiten alleen Module B Bedrijfsvoering & Incasso heeft aangeboden’. In zoverre faalt het verweer van ABN AMRO, en de vraag of zij aldus heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht kan derhalve onbesproken blijven.
voorafgaand aanhet sluiten van de verzekeringsovereenkomst aan haar zorgplicht heeft voldaan. Ook bevatten die stukken niet enige waarschuwing als vermeld in de brief van ABN AMRO van 5 oktober 2007. Melkexpress had daaruit dus bezwaarlijk kunnen begrijpen dat ‘onder de rechtsbijstandverzekering de verzekeraar in verband met uw activiteiten alleen Module B bedrijfsvoering & Incasso heeft aangeboden.’
alsABN AMRO Melkexpress tijdig zou hebben gewaarschuwd voor de beperkte dekking onder de Bedrijfspolis. De later bij DAS afgesloten rechtsbijstandverzekering duidt daarop. In zoverre is voldaan aan het vereiste voor verwijzing naar de schadestaat procedure, namelijk dat de enkele mogelijkheid dat schade is of zal word geleden aannemelijk is.
dinsdag 21 januari 2014voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n), voor de periode van drie maanden na bovengenoemde rolzitting, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen,
twee wekenvoor het getuigenverhoor zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van ABN AMRO alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk
een weekvoor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen,