Uitspraak
1.[appellant 1],
[appellant 1],
[appellant 2],
[appellanten],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, betreft het een hoger beroep dat is ingesteld door twee appellanten tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak draait om de vraag of er sprake is van gezag van gewijsde met betrekking tot een eerder arrest van het hof, waarin dezelfde rechtsbetrekking aan de orde was. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. P.A.J. van Putten, hebben in hun hoger beroep betoogd dat hun standpunten beter onderbouwd zijn dan in de eerdere procedure, en dat er geen sprake is van gelijkwaardigheid tussen de procedures. Het hof heeft echter geoordeeld dat de argumenten van de appellanten niet beslissend zijn voor de vraag of er gezag van gewijsde bestaat. Het hof heeft vastgesteld dat het eerdere arrest van 20 maart 2012, dat in twee vrijwaringszaken is gewezen, bindende kracht heeft in deze procedure. De appellanten hebben niet voldoende weerlegd dat zij in de eerdere procedure niet aan hun contractuele verplichtingen hebben voldaan, wat hen in deze zaak niet ten goede komt. Het hof heeft uiteindelijk het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de appellanten veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 24 december 2013.