ECLI:NL:GHARL:2013:9889

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
24 december 2013
Zaaknummer
200.125.867
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkrachtbepaling na relatiebreuk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de vaststelling van kinderalimentatie na de beëindiging van de relatie tussen de man en de vrouw. De man en de vrouw hebben samen een kind, [kind 1], geboren op 26 september 2007, en zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van het kind. De rechtbank Oost-Nederland had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 500,- per maand moest betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1], met ingang van 1 juni 2012. De man heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd tegen dit verzoek van de vrouw.

In hoger beroep heeft de man echter bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de alimentatie en verzocht om vernietiging van de eerdere beschikking. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikking. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben partijen overeenstemming bereikt over een deel van het geschil, namelijk dat de behoefte van [kind 1] € 225,- per maand bedraagt. De man heeft ingestemd met een betaling van € 600,- voor de periode van 1 juni 2012 tot 1 juni 2013, maar er bleef onduidelijkheid over de bijdrage met ingang van 1 juni 2013.

Het hof heeft de draagkracht van de man en de vrouw beoordeeld aan de hand van hun netto besteedbare inkomens. De man heeft een inkomen van € 1.750,- bruto per maand, terwijl de vrouw een WW-uitkering ontvangt van € 527,40 netto per vier weken. Het hof heeft vastgesteld dat de totale draagkracht van de man en de vrouw gezamenlijk € 240,- per maand bedraagt, wat de behoefte van [kind 1] van € 181,- per maand overschrijdt. De bijdrage van de man is vastgesteld op € 135,- per maand, na toepassing van een zorgkorting van 15%.

De beslissing van het hof is dat de eerdere beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en dat de man met ingang van 1 juni 2013 € 135,- per maand aan de vrouw moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1]. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.125.867
(zaaknummer rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Arnhem C/05/234719)
beschikking van de familiekamer van 24 december 2013
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R. Kamphuis te Ravenstein, gemeente Oss,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.G.M. Brink te Wijchen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Arnhem, van 29 januari 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 25 april 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 11 juli 2013;
- een journaalbericht van mr. Brink met bijlagen van 8 oktober 2013, ingekomen op 9 oktober 2013 ;
- een journaalbericht van mr. Kamphuis met bijlagen van 18 oktober 2013, ingekomen op 21 oktober 2013.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 31 oktober 2013 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de - inmiddels verbroken - relatie van de man en de vrouw is op 26 september 2007 [minderjarige] (verder te noemen: [kind 1]) geboren, die door de man is erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit.
3.2
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw tot vaststelling van € 500,- met ingang van 1 juni 2012 als bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] toegewezen.
De man heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd.
3.3
De man, geboren op [geboortedatum] 1986, is alleenstaand. Hij is sinds 1 juni 2013 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in loondienst werkzaam. Het inkomen van de man bedraagt, blijkens de door hem overgelegde arbeidsovereenkomst, € 1.750,- bruto per maand, te vermeerderen met 11,5% ploegentoeslag, 3,5% eindejaarsuitkering en 8% vakantietoeslag.
3.4
De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1986, woont samen met B. [A] (verder te noemen “[A]”), geboren op [geboortedatum] 1987, met [kind 1] en met de op 13 juni 2010 uit de relatie met [A] geboren dochter [kind 2].
De vrouw ontvangt een WW-uitkering die, blijkens de specificatie van 10 september 2013, € 527,40 netto per vier weken bedraagt, te vermeerderen met vakantietoeslag.

4.De omvang van het geschil

4.1
De man is met één grief in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De man verzoekt vernietiging van de bestreden beschikking en afwijzing van het inleidende verzoek van de vrouw.
4.2
De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij verzoekt het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans een bedrag en ingangsdatum vast te stellen die het hof juist acht.
4.3
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben partijen overeenstemming bereikt ten aanzien van een deel van hun geschil, in die zin dat de behoefte van [kind 1] € 225,- per maand bedraagt en dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] voor de periode van 1 juni 2012 tot 1 juni 2013 in totaal € 600,- zal betalen, te voldoen in vier opeenvolgende maandelijkse termijnen, telkens vóór de eerste dag van de maand, de eerste termijn vóór 1 december 2013, door overmaking op het IBAN-rekeningnummer [nummer], ten name van de vrouw.
4.4
In geschil is thans nog de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] met ingang van 1 juni 2013.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De man stelt dat zijn draagkracht niet toereikend is om met ingang van 1 juni 2013 enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] te betalen. Hij stelt voorts dat de vrouw ook draagkracht heeft om bij te dragen in genoemde kosten. De vrouw betwist de stellingen van de man.
5.2
Nu de ingangsdatum van de door het hof vast te stellen kinderalimentatie ligt ná
1 april 2013 zal het hof de draagkracht berekenen volgens de met ingang van laatstgenoemde datum geldende versie van het Rapport alimentatienormen, gepubliceerd in juli 2013 (verder te noemen: het Rapport alimentatienormen). De man en de vrouw hebben daarmee bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ingestemd.
5.3
Het hof gaat uit van een behoefte van [kind 1] van € 225,- per maand, nu partijen daarover bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep overeenstemming hebben bereikt. Op genoemd bedrag dient volgens het Rapport alimentatienormen het kindgebonden budget in mindering te worden gebracht. Nu de vrouw – volgens haar, door de man niet betwiste, verklaring bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep – maandelijks voor [kind 1] een kindgebonden budget van € 44,- ontvangt, kan de behoefte worden vastgesteld op € 181,- per maand.
5.4
Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.3 vermelde gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
5.5
Het hof houdt rekening met het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man, uitgaande van het onder 3.3 genoemde inkomen, van de te betalen inkomstenbelasting en voorts van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, van € 1.654,- per maand.
5.6
Ingevolge de draagkrachttabel 2013 dient de draagkracht te worden vastgesteld aan de hand van de formule: 70% x [NBI -/- (0,3 x NBI + 850)]. De draagkracht van de man bedraagt:
70% x [€ 1.654,- -/- (0,3 x € 1.654,- + 850)] = € 215,46 per maand.
5.7
Voor zover de man heeft bedoeld te stellen dat hij schulden heeft en dat vaststelling van een bijdrage op basis van de tabel zou leiden tot een onaanvaardbare situatie voor hem, overweegt het hof dat de man heeft nagelaten om tegenover de gemotiveerde betwisting van deze stelling door de vrouw nader te onderbouwen dat en waarom (nog steeds) sprake is van schulden die meebrengen dat hantering van de tabel als vorenbedoeld voor de man tot een onaanvaardbare situatie zou leiden.
5.8
Op grond van het Rapport alimentatienormen stelt het hof de draagkracht van de vrouw op € 25,-, zijnde de minimale draagkracht waarvan wordt uitgegaan bij een netto besteedbaar inkomen beneden € 1.250,- per maand.
5.9
Nu de totale draagkracht van de man (afgerond € 215,-) en de vrouw (€ 25,-), te weten gezamenlijk € 240,- per maand, de behoefte van [kind 1] van € 181,- per maand overschrijdt, dient een draagkrachtvergelijking te worden gemaakt. De behoefte van [kind 1] wordt als volgt verdeeld:
215/240 x € 181,- = € 162,- (afgerond) ten laste van de man en
25/240 x € 181,- = € 19,- (afgerond) ten laste van de vrouw.
5.1
Op grond van het bovenstaande komt het hof tot het oordeel dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] met ingang van 1 juni 2013 € 162,- per maand dient te voldoen, voor de betaling van welke bijdrage de man in ieder geval draagkracht heeft.
5.11
Op grond van het Rapport alimentatienormen bedraagt de zorgkorting ten minste 15% van de behoefte, omdat ouders onderling en jegens het kind het recht en de verplichting hebben tot omgang en in ieder geval tot dat bedrag in de zorg zou kunnen worden voorzien. Uitzonderingen op toepassing van de zorgkorting zijn mogelijk, bijvoorbeeld indien de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijf niet heeft, zijn verplichting tot omgang of verdeling van de zorg niet nakomt. Nu geen feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die aanleiding geven tot het niet toepassen van de zorgkorting (het enkele feit dat de man geen omgang heeft met [kind 1] is daartoe onvoldoende), zal het hof de zorgkosten vaststellen. Als vuistregel worden de zorgkosten uitgedrukt in een percentage van de behoefte. Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof een zorgkorting van 15% toepassen. Nu de behoefte van [kind 1] € 181,- per maand bedraagt, dient te worden uitgegaan van een bedrag aan zorgkosten van (afgerond) € 27,- per maand. Het voorgaande brengt mee dat de te betalen bijdrage van de man in de kosten verzorging en opvoeding van [kind 1] dient te worden vastgesteld op € 162,- -/- € 27,- = € 135,- per maand.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven van de man deels. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de bijdrage aan het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Arnhem, van
29 januari 2013, en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] zal betalen:
- € 600,- over de periode van 1 juni 2012 tot 1 juni 2013, te voldoen in vier opeenvolgende maandelijkse termijnen, telkens vóór de eerste dag van de maand, de eerste termijn vóór 1 december 2013;
- € 135,- per maand met ingang van 1 juni 2013, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.L. van der Beek, P.M.M. Mostermans en
J.P. Balkema, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 24 december 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.