ECLI:NL:GHARL:2013:9770

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
200.123.418
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling partneralimentatie en draagkracht in echtscheidingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de partneralimentatie na echtscheiding tussen de vrouw en de man. Het huwelijk van partijen is op 28 februari 2013 ontbonden. De vrouw, die momenteel arbeidsongeschikt is, heeft een verzoek ingediend om de bijdrage van de man in haar levensonderhoud te verhogen van € 880,- naar € 1.458,- per maand. De man heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om de alimentatie te verlagen en de duur van de onderhoudsverplichting te beperken tot vijf jaar. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van beide partijen in overweging genomen, waaronder hun financiële situatie, de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw een behoefte heeft van € 1.678,- netto per maand, maar dat de man, rekening houdend met zijn draagkracht, in staat is om een bijdrage van € 1.204,- per maand te betalen. De grieven van de vrouw zijn deels afgewezen, terwijl de grieven van de man op bepaalde punten zijn toegewezen. De beslissing van de rechtbank is vernietigd en de alimentatie is vastgesteld op € 1.204,- per maand, met ingang van 28 februari 2013. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.123.418
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, C/16/328037)
beschikking van de familiekamer van 19 december 2013
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I. Degen te Woerden,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H.E. Brokers-van Dijk te Vleuten, gemeente Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 13 februari 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 14 maart 2013;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep, ingekomen op 29 mei 2013;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 15 juli 2013;
- een journaalbericht van mr. Brokers-van Dijk van 17 oktober 2013 met bijlagen, ingekomen op 18 oktober 2013;
- een journaalbericht van mr. Degen van 25 oktober 2013 met bijlagen, ingekomen op 28 oktober 2013.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 november 2013 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
3. De vaststaande feiten
3.1
Het huwelijk van partijen is op 28 februari 2013 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [kind 1], geboren op [geboortedatum ] 1994, en [kind 2], geboren op [geboortedatum ] 1997. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarige [kind 2].
3.3
De man, geboren op [geboortedatum ] 1960, is alleenstaand. Het belastbare loon van de man bedraagt volgens de jaaropgaven 2009, 2010, 2011 en 2012 respectievelijk € 81.878,-, € 79.681,-, € 85.348,- en € 125.008,-. Dit belastbaar loon dient te worden verminderd met de fiscaal belaste bijtelling privégebruik leaseauto, welke bijtelling in 2009, 2010 en 2011 € 7.995,- bedroeg en in 2012 € 6.700,- (te verminderen met de aftrek eigen bijdrage auto). Het inkomen van de man bedraagt in 2013 blijkens de salarisspecificaties van juni 2013 tot en met september 2013 € 5.288,16 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. De fiscaal belaste bijtelling privégebruik leaseauto bedraagt € 749,45 per maand (te verminderen met de aftrek eigen bijdrage auto van € 13,86). Daarnaast ontvangt hij een dertiende maand, een vaste compensatietoeslag van € 48,10 bruto per maand en een (variabele) bonus.
3.4
De lasten van de man bedragen per maand:
- € 745,- aan huur (inclusief € 50,- servicekosten);
- € 222,17 aan hypotheekrente (fiscaal aftrekbaar als kosten van de eigen woning);
- € 114,95 aan premie levensverzekering gekoppeld aan de hypotheek;
- € 47,50 aan overige eigenaarslasten;
- € 105,59 aan ziektekosten (in 2012):
- € 136,26 premie basisverzekering en aanvullende verzekering ZVW,
- € 18,33 (€ 29,- in 2013) eigen risico ,
verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW
van € 49,- (€ 35,- in 2013) per maand voor een alleenstaande;
- € 40,- aan kosten omgangsregeling;
- € 854,- aan bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] en in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind 1].
3.5
De vrouw, geboren op [geboortedatum ] 1964, vormt met de kinderen van partijen een gezin.
Zij werkt sedert 9 januari 2013 16 uur per week (op basis van een tijdelijk dienstverband). Haar inkomen bedraagt blijkens de salarisspecificatie van februari 2013 € 1004,- bruto (€ 885,91 netto) per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Momenteel is zij arbeidsongeschikt.
3.6
De lasten van de vrouw bedragen per maand:
- € 222,17 aan hypotheekrente;
- € 114,95 aan premie levensverzekering gekoppeld aan de hypotheek;
- € 47,50 aan overige eigenaarslasten;
- € 60,57 aan ziektekosten in 2013:
- € 98,69 premie basisverzekering ZVW,
- € 56,51 premie aanvullende verzekering,
- € 29,- eigen risico,
verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW
van € 35,- per maand voor een alleenstaande en de zorgtoeslag van € 88,33.
3.7
Het eigenwoningforfait van de (voormalige) echtelijke woning bedraagt € 2.654,- per jaar.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking die bijdrage met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, 28 februari 2013, vastgesteld op € 880,- per maand.
4.2
De vrouw is met vijf grieven in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. De grieven I en II zien op haar behoefte en de grieven III, IV en V zien op de draagkracht van de man. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vast te stellen van € 1.458,- per maand, althans een hoger bedrag dan € 880,- per maand, met ingang van 28 februari 2013.
4.3
De man is op zijn beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De eerste grief ziet op zijn draagkracht; de tweede ziet op de behoefte (behoeftigheid) van de vrouw en de beëindiging van zijn verplichting bij te dragen in de kosten van haar levensonderhoud. Hij verzoekt in het principaal hoger beroep de verzoeken van de vrouw af te wijzen en in het incidenteel hoger beroep een lagere bijdrage vast te stellen dan € 880,- per maand alsmede de periode van zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw te beperken tot vijf jaar, te weten tot 28 februari 2018. De vrouw verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in het incidenteel hoger beroep dan wel dit af te wijzen.
4.4
Het hof zal de grieven in het principaal en het incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vrouw stelt de hoogte van haar behoefte ter discussie. Zij is van mening dat ook de inkomsten uit vermogen dienen mee te tellen bij de bepaling van haar behoefte en voorts dat behoort te worden uitgegaan van het netto besteedbaar inkomen en de welstand van partijen ten tijde van hun uiteengaan (en niet van het gemiddelde inkomen van de man over 2009 tot en met 2011). De man betwist dat.
5.2
Het hof stelt het volgende voorop. De hoogte van de behoefte van de vrouw is mede gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk. Bij de bepaling van de hoogte van de behoefte dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. De hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven geven immers een aanwijzing voor het niveau waarop de onderhoudsgerechtigde na de beëindiging van het huwelijk wat de kosten van levensonderhoud betreft in redelijkheid aanspraak kan maken. Ook (de mogelijkheid van) vermogensvorming zal in beginsel - afhankelijk van de omstandigheden - bijdragen tot het oordeel dat echtelieden in een bepaalde welstand hebben geleefd. De behoefte zal daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald. In hoeverre de vaste lasten en de overige, globaal te schatten, uitgaven of reserveringen voor te verwachten lasten van de onderhoudsgerechtigde redelijk zijn, zal mede beoordeeld moeten worden naar de mate van welstand zoals deze door de rechter op vorenbedoelde wijze is vastgesteld.
5.3
Het hof ziet geen aanleiding rekening te houden met inkomsten uit vermogen, nu de vrouw daaromtrent onvoldoende concrete gegevens heeft verstrekt en zij de stelling van de man dat partijen feitelijk leefden van zijn inkomen uit arbeid - en (de (rente)inkomsten uit) het gespaarde en inmiddels verdeelde vermogen niet hebben aangewend voor consumptieve doeleinden - niet voldoende gemotiveerd heeft betwist. De man heeft aannemelijk gemaakt dat de wisselingen in de hoogte van het vermogen het gevolg waren van het wisselende rendement van de beleggingen van partijen. Voorts is het hof met de rechtbank van oordeel dat, gelet op het wisselende inkomen van de man gedurende de laatste jaren van het huwelijk, dient te worden uitgegaan van het gemiddelde inkomen van de man over de jaren 2009 tot en met 2011.
5.4
Het hof gaat dan ook uit van de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de vrouw van € 1.678,- netto per maand. De grieven I en II in het principaal hoger beroep zijn tevergeefs voorgedragen.
5.5
De man stelt verder dat de vrouw voldoende tijd heeft om zich erop voor te bereiden dat zij binnen vijf jaar geheel in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, nu zij diverse opleidingen heeft gevolgd, inmiddels vijf ochtenden per week werkt en een MBO-opleiding doktersassistente volgt. De vrouw betwist dat en stelt dat zij niet (geheel) in haar behoefte kan voorzien.
5.6
Voor zover de man heeft bedoeld te stellen dat de vrouw reeds nu in staat is (gedeeltelijk) in haar eigen levensonderhoud te voorzien, overweegt het hof het volgende. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat het huwelijk van partijen (dat bijna 20 jaar heeft geduurd) een traditioneel rollenpatroon kende, dat zij weliswaar een opleiding bij Schoevers heeft gevolgd, maar dat die kennis is verouderd en dat zij weinig relevante werkervaring heeft. Zij werkte tot voor kort 16 uur per week, maar dit betrof een tijdelijk dienstverband. Door haar medische problematiek (zij heeft rug- en bekkenproblemen, scoliose, osteoporose en diabetes 2) werkt zij nu niet meer en is zij ook niet gestart met de opleiding tot doktersassistente. Gezien de leeftijd van de vrouw (zij is nu 49 jaar), haar opleidingsniveau, de situatie op de arbeidsmarkt en het gegeven dat zij over weinig werkervaring beschikt en dat haar gezondheid te wensen overlaat, is naar het oordeel van het hof thans niet te verwachten dat zij binnen afzienbare tijd geheel of gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
5.7
Voor een beperking van de duur van de onderhoudsverplichting jegens de vrouw tot vijf jaar, zoals door de man verzocht, bestaat geen grond. Aan het slagen van een beroep op limitering van de onderhoudsbijdrage als bedoeld in artikel 1:157 lid 3 BW worden hoge eisen gesteld, gelet op de vergaande gevolgen die limitering met zich brengt. Feiten en omstandigheden die de ingrijpende gevolgen van limitering voor de vrouw kunnen rechtvaardigen zijn niet, althans onvoldoende, gesteld of gebleken. Grief II in het incidenteel hoger beroep faalt dan ook.
5.8
De man stelt dat zijn draagkracht niet toereikend is om de vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen. De vrouw betwist dat.
5.9
Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.3 en 3.4 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
5.1
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn partijen het erover eens geworden dat het hof dient uit te gaan van het gemiddelde inkomen van de man over de jaren 2009 tot en met 2013, met dien verstande dat het inkomen over 2013 dient te worden geëxtrapoleerd op basis van het inkomen tot en met september van dit jaar. Blijkens de cumulatieven op de salarisspecificatie van de maand september bedraagt het fiscaal loon € 58.094,72. Het totale fiscaal loon over 2013 berekent het hof op (€ 58.094,72 gedeeld door 10 (9 maanden en vakantiegeld) maal 14 (12 maanden, vakantiegeld en dertiende maand) is in totaal) € 81.333,-. Het gemiddelde belastbare inkomen over de jaren 2009 tot en met 2013 bedraagt € 90.650,-, waarop in mindering dient te worden gebracht de fiscaal belaste bijtelling privégebruik leaseauto van € 8.995,- (te verminderen met de aftrek eigen bijdrage auto van € 166,32). Het hof past de tarieven van 2013 toe bij de verdere berekening. Gelet op het voorgaande falen de grieven III in het principaal hoger beroep en I in het incidenteel hoger beroep.
5.11
Volgens de vrouw dient aan de zijde van de man rekening te worden gehouden met een minimaal rendement van 1,8% over zijn vermogen van ongeveer € 207.000,-. De man betwist dat. Hij stelt dat partijen ieder voor een gelijk deel beschikken over het vermogen uit de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en dat de inkomsten uit dat vermogen zowel aan zijn zijde als aan de zijde van de vrouw buiten beschouwing moeten worden gelaten.
5.12
Nu de man ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard dat zijn vermogen thans € 210.000,- bedraagt en dat hij daarover een rendement behaalt van 1,8%, is het hof van oordeel dat rekening dient te worden gehouden met die inkomsten, te weten € 3.780,- per jaar. Indien aan de zijde van de vrouw ook rekening wordt gehouden met eenzelfde rendement over haar vermogen (van ongeveer € 170.000,-), een bedrag van € 3.060,- per jaar, geldt dat de man nog steeds gehouden is na te melden bijdrage te voldoen, nu deze bijdrage tezamen met de inkomsten uit vermogen van de vrouw haar behoefte niet overstijgt. Grief V in het principaal hoger beroep slaagt dan ook.
5.13
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man houdt het hof rekening met de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting. De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
5.14
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met de helft van het eigenwoningforfait aan de zijde van de man. Volgens de man heeft de vrouw terecht opgemerkt dat het gehele eigenwoningforfait bij de vrouw in aanmerking dient te worden genomen. Voor hem ontstaat een persoonsgebonden aftrekpost tot het bedrag van het forfait (nu het ter beschikking stellen van de voormalige echtelijke woning aan de vrouw is te beschouwen als het voldoen aan een onderhoudsverplichting), zodat per saldo geen bijtelling plaatsvindt, aldus de man.
5.15
Het hof gaat ervan uit dat de man in het kader van zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw haar het genot verschaft van zijn aandeel in de eigendom van de gezamenlijke woning. Aan de zijde van de vrouw houdt het hof daarom ingevolge artikel 3.101 lid 1 aanhef en onder c in verband met lid 2 en met artikel 3.112 Wet Inkomstenbelasting (IB) 2001 rekening met een bijtelling tot de helft van het eigenwoningforfait op jaarbasis, te weten € 1.327,-. Aan de zijde van de man houdt het hof ingevolge artikel 6.3 lid 1 aanhef en onder f in verband met lid 2 Wet IB 2001 rekening met een persoonsgebonden aftrekpost ter hoogte van de hiervoor genoemde bijtelling bij de vrouw. In de berekening van de draagkracht van de man wordt daarom per saldo geen rekening gehouden met het eigenwoningforfait. Grief IV in het principaal hoger beroep slaagt.
5.16
Het hof houdt evenals de rechtbank rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande en, nu het de vaststelling van de draagkracht van de man voor de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw betreft, het door de Expertgroep Alimentatienormen aanbevolen draagkrachtpercentage van 60.
5.17
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties hiervan heeft de man met ingang van 28 februari 2013 draagkracht voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 1.204,- per maand.

6.De slotsom

in het principaal en het incidenteel hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen in het principaal hoger beroep de grieven I, II en III en slagen de grieven IV en V. In het incidenteel hoger beroep falen de grieven I en II. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als hierna vermeld.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft een berekening van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 13 februari 2013, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang 28 februari 2013 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 1.204,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.L. van der Beek, P.M.M. Mostermans en E.H. Schulten, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, en is op 19 december 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.