ECLI:NL:GHARL:2013:9767

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
200.122.798
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en de wettelijke maatstaven

In deze zaak gaat het om een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie door de man, die in hoger beroep is gegaan tegen een beschikking van de rechtbank Arnhem. De man en de vrouw zijn de ouders van twee kinderen, geboren in 2000 en 2005, en hebben gezamenlijk het gezag over hen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 600,- per kind per maand zou betalen, plus extra kosten voor kinderopvang. De man stelt dat de afspraken destijds zijn gemaakt met grove miskenning van de wettelijke maatstaven en dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, omdat hij opnieuw is getrouwd en een kind heeft gekregen uit dit huwelijk.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de grieven van de man besproken. De man betoogde dat de eerdere beschikking niet voldeed aan de wettelijke maatstaven en dat de behoefte van de kinderen niet correct was vastgesteld. Het hof oordeelde dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen en dat de afspraken die in 2009 zijn gemaakt, zijn gebaseerd op een zorgvuldig onderhandelingsproces. Het hof concludeert dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de behoefte van de kinderen rechtvaardigt.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, wat betekent dat de man zijn verzoek tot wijziging van de alimentatie heeft verloren. De beslissing is genomen door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is op 19 december 2013 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.122.798
(zaaknummer rechtbank Arnhem 229844)
beschikking van de familiekamer van 19 december 2013
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. G. Raap te Almere,
en
[verzoekster],
wonende te[woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.M.H. Nelissen te Culemborg.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Arnhem van 12 december 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 4 maart 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 1 mei 2013;
- een journaalbericht van mr. Raap van 10 september 2013 met bijlagen, ingekomen op
13 september 2013;
- een journaalbericht van mr. Raap van 11 september 2013 met bijlagen, ingekomen op
12 september 2013.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 september 2013 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.3
Desgevraagd heeft mr. Nelissen ter mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen het in het geding brengen van de journaalberichten met bijlagen van 10 september 2013 en 11 september 2013 aangezien het een behoorlijk aantal stukken betreft die al eerder in het geding hadden kunnen worden gebracht en zij deze stukken slechts kort telefonisch met de vrouw heeft kunnen bespreken. Mr. Nelissen heeft voorts bezwaar gemaakt tegen de door mr. Raap aan haar pleitnotities gehechte nieuwe producties. Het hof heeft daarop beslist dat op voornoemde bijlagen bij de journaalberichten van 10 en 11 september 2013, alsmede de bijlagen gehecht aan de pleitnotities van mr. Raap geen acht wordt geslagen, omdat deze omvangrijk en niet eenvoudig te doorgronden zijn, zonder noodzaak na de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling zijn ingekomen ter griffie van het hof en mr. Nelissen in redelijkheid niet voldoende heeft kunnen kennisnemen van de bijlagen en zich onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] 2000, en
- [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2005, over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
Bij beschikking van 4 april 2009 heeft de rechtbank Arnhem bepaald dat de man met ingang van 1 november 2008 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] en [kind 2] een bedrag van € 600,- per kind per maand zal voldoen, alsmede een bedrag van € 100,- per kind per maand als bijdrage in de kinderopvangkosten, en voorts tweemaal per jaar een extra bedrag van € 400,- per kind per half jaar, telkens vóór 1 juli en 1 december te voldoen.
3.3
De man, geboren op [geboortedatum] 1969, is gehuwd. Uit het huwelijk is op [geboortedatum] 2012 een zoon geboren.
3.4
De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1966, vormt met de kinderen van partijen een gezin. De vrouw voert een onderneming genaamd kapsalon [A]. Zij ontvangt hieruit een inkomen van € 1.290,- per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] en [kind 2]. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de man de beschikking van 4 april 2009 te wijzigen en zijn bijdrage met ingang van 15 mei 2012 te bepalen op € 350,- per kind per maand, alsmede te bepalen dat voor de periode tot 15 mei 2012 de bijdrage wordt gesteld op het bedrag dat hij tot die datum heeft voldaan, afgewezen.
4.2
De man is met zes grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 12 december 2012. De grieven zien op de behoefte van de kinderen en (naar het hof begrijpt) op de billijkheid van het toepassen van de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen in het onderhavige geval.
4.3
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof begrijpt uit de toelichting op grief VI dat de man zich allereerst op het standpunt stelt dat de beschikking van 4 april 2009 dient te worden gewijzigd, omdat deze nooit heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven. Volgens de man zijn partijen destijds niet bewust afgeweken van de wettelijke maatstaven. De man was niet op de hoogte van de Tremanormen en uitgangspunten van de wettelijke maatstaven ten aanzien van de behoefte van de kinderen en is hierover ook niet geïnformeerd door zijn toenmalige advocaat. De vrouw heeft het voorgaande betwist.
5.2
Het hof stelt voorop dat tussen partijen vast staat dat de in de beschikking van 4 april 2009 vastgestelde onderhoudsbijdrage is gebaseerd op tussen partijen gemaakte afspraken. Een overeenkomst betreffende levensonderhoud kan worden gewijzigd of ingetrokken als zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven als bedoeld in artikel 1:401 lid 5 Burgerlijk Wetboek (BW).
5.3
Naar het oordeel van het hof heeft de man - tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw - onvoldoende gesteld en onderbouwd dat de tussen partijen gemaakte afspraken, die zijn opgenomen in de beschikking van 4 april 2009, zouden zijn aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Partijen hebben zich beiden laten bijstaan door een advocaat. Aan de gemaakte afspraken is een onderhandelingsproces voorafgegaan dat ongeveer tien maanden heeft geduurd. De vastgestelde behoefte van de kinderen van € 600,- per kind per maand kan worden teruggevonden in de tabel "Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen" die behoort bij het rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatienormen. Het rapport Alimentatienormen laat daarnaast ruimte om rekening te houden met bijzondere kosten, zoals opvangkosten. Voor zover de man heeft gesteld dat hij een onjuiste voorstelling van zaken had met betrekking tot het wettelijke systeem, doordat hij hiervan door zijn advocaat niet op de hoogte is gesteld, komt dit voor zijn rekening en risico.
5.4.
De man heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. Het hof stelt voorop dat indien een verzoeker in rechte aanvoert dat zich sedert de beslissing waarvan wijziging wordt verzocht een wijziging van omstandigheden in de zin van art. 1:401 lid 1 BW heeft voorgedaan die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt, de verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek. Ingeval de rechter vervolgens vaststelt dat geen sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden dient een afwijzing van het verzoek te volgen.
5.5
Nu de man aan zijn inleidend verzoek ten grondslag heeft gelegd dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, is hij terecht in zijn verzoek ontvankelijk verklaard.
5.6
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de door de man gestelde wijziging van omstandigheden een hernieuwde beoordeling van de behoefte van de kinderen rechtvaardigt. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.7
De door de man gestelde gewijzigde omstandigheden liggen in het feit dat hij opnieuw is getrouwd en dat uit dit huwelijk een kind is geboren. De man voert echter in het geheel niet aan dat deze omstandigheden zouden hebben geleid tot een wijziging in zijn draagkracht. De man voert bewust geen draagkrachtverweer. De man stelt slechts de hoogte van de behoefte van [kind 2] en [kind 2] ter discussie.
5.8
Het hof begrijpt dat de man zich met grief I op het standpunt stelt dat in het onderhavige geval zou moeten worden afgeweken van de tabel "Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen" die behoort bij het rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatienormen, omdat het toepassen van de tabel hier tot een onrechtvaardige uitkomst leidt. Onder verwijzing naar een uitspraak van het gerechtshof s'-Hertogenbosch van 14 februari 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BV3856, voert de man aan dat de vastgestelde onderhoudsplicht de behoefte van de kinderen overstijgt en niet overeenkomt met de welstand waarin zij tijdens de relatie zijn opgegroeid. Bovendien is het volgens de man niet mogelijk dat de door hem betaalde onderhoudsbijdrage - gezien het inkomen van de vrouw - in zijn geheel aan de kinderen wordt besteed.
5.9
Het hof volgt de man niet in zijn betoog. In het onderhavige geval hebben partijen elf jaar samengewoond en zijn de kinderen opgegroeid in een gezin met twee inkomens. Dit gezinsinkomen is dan ook bepalend voor de welstand waarin de kinderen hebben geleefd toen hun ouders nog samen waren en voor de kosten die voor de kinderen werden gemaakt. Dit inkomen dient dan ook als uitgangspunt te worden genomen na het uit elkaar gaan van partijen, zodat de kinderen in beginsel niet slechter af zijn na en door het uit elkaar gaan van hun ouders. De man onderschrijft in zijn beroepschrift (pagina 3, punt 6) dit uitgangspunt. De omstandigheid dat de moeder daarna dient rond te komen van een lager inkomen dan het voormalig gezinsinkomen heeft, op grond van het hiervoor gekozen uitgangspunt dat het welvaartsniveau ten tijde van het uit elkaar gaan in beginsel bepalend is voor de kosten van de kinderen, geen invloed op die kosten. Naar het oordeel van het hof heeft de man onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat het in het onderhavige geval onredelijk zou zijn van voornoemde uitgangspunten uit te gaan.
5.1
Met de grieven II, III, IV en V handhaaft de man zijn standpunt dat de vrouw meeprofiteert van de vastgestelde kinderalimentatie en dat daarom sprake is van een verkapte partneralimentatie. Het hof kan de man evenmin volgen in dit betoog. Het hof heeft hiervoor reeds overwogen dat verlaging of wegvallen van een inkomen na de scheiding geen invloed heeft op de kosten van de kinderen. In de meeste gevallen van scheiding zal de ouder bij wie de kinderen de gewone verblijfplaats hebben, moeten rondkomen van een inkomen dat lager is dan het voormalig gezinsinkomen. Dat een deel van de bijdrage van de niet verzorgende ouder in de kosten van de kinderen daarbij mede ten goede kan komen aan de verzorgende ouder valt daarbij niet uit te sluiten. Een strikte scheiding tussen uitgaven ten behoeve van de kinderen en van de verzorgende ouder valt ook niet te maken, nu deze ouder ook meestal de kosten voor huisvesting en de dagelijkse verzorging draagt. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat er ook geen rechtsregel is die verbiedt dat de vrouw meeprofiteert van de toename van het inkomen als gevolg van de kinderalimentatie. Verder is de vrouw niet verplicht om te verantwoorden waaraan zij de kinderalimentatie besteedt.
5.11
Voorzover de man nog heeft aangevoerd dat er sprake is van een gewijzigde omstandigheid die is gelegen in het feit dat de vrouw thans geen kosten kinderopvang meer maakt en [kind 2] en [kind 2] (naar het hof begrijpt:) daarom geen behoefte meer hebben aan het afgesproken bedrag van € 100,- per kind per maand voor kinderopvangkosten, is het hof van oordeel dat de man zijn standpunt gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd. De vrouw heeft vanwege haar werktijden flexibele kinderopvang nodig die ook buiten de kantooruren beschikbaar is. Gelet op de leeftijd van de kinderen, 12 en 7, acht het hof aannemelijk dat enige vorm van kinderopvang nog altijd noodzakelijk is en komt het hof een bedrag van € 100,- per kind per maand niet onredelijk voor.
5.12
Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de man - gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw - niet dan wel onvoldoende heeft gesteld dat sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de beschikking van 4 april 2009 heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Het enkele feit dat de man opnieuw getrouwd is en er uit dit huwelijk een kind is geboren, heeft geen invloed op de hoogte van de behoefte van [kind 2] en [kind 2]. Ook de overige, hiervoor besproken, argumenten van de man leiden niet tot het oordeel dat de beschikking van 4 april 2009 heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen. De verzoeken van de man zullen worden afgewezen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Arnhem van 12 december 2012.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L. van der Bel, A. Smeeïng-van Hees en
H.L. van der Beek, bijgestaan door mr. E. Baan als griffier, en is op 19 december 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.