ECLI:NL:GHARL:2013:9658

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
21-004376-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijgedrag en diefstal met geweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Utrecht. De verdachte, geboren in Suriname en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was betrokken bij een ernstig verkeersongeval op 22 oktober 2011, waarbij een dodelijk slachtoffer viel. De verdachte had eerder die dag een tankstation bezocht en zonder te betalen brandstof gestolen. Tijdens een achtervolging door de politie reed hij met hoge snelheid over de A2 en negeerde hij verkeerssignalen, wat leidde tot een aanrijding met een stilstaande auto in een file, waarbij het slachtoffer om het leven kwam. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, waaronder diefstal met geweld en roekeloos rijgedrag. De verdediging voerde aan dat de politie onrechtmatig had gehandeld door een file te creëren, maar het hof oordeelde dat dit niet relevant was voor de schuld van de verdachte. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vijf jaar. Daarnaast werd hij veroordeeld tot hechtenis voor het rijden zonder geldig rijbewijs en moest hij schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen, waaronder de politieambtenaren die betrokken waren bij de achtervolging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004376-12
Uitspraak d.d.: 18 december 2013
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 9 oktober 2012 met parketnummer 16-601040-11 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te district [district] (Suriname) op [1964],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in [PI verblijfplaats].

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 december 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, naar voren is gebracht.

Omvang van het hoger beroep

Blijkens de akte rechtsmiddel van 23 oktober 2012 is het hoger beroep van verdachte gericht tegen het eindvonnis van 9 oktober 2012 met dien verstande dat het beroep zich, voor wat betreft de bewezenverklaring, richt op feit 3. Ter terechtzitting van 4 december 2013 heeft de raadsman opgemerkt dat het hoger beroep ook ziet op de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en de opgelegde straf.
Blijkens de akte rechtsmiddel van 22 oktober 2012 is het hoger beroep van de officier van justitie tegen het eindvonnis van 9 oktober 2012 onbeperkt ingesteld.
Op grond van het vorenstaande is het vonnis waarvan beroep in hoger beroep in volle omvang aan het oordeel van het hof onderworpen.

De verweren van de verdediging

De raadsman heeft aan het hof een pleitnota overgelegd. Hij heeft echter deze pleitnota in zijn pleidooi slechts ten dele gevolgd en dat op een zodanige wijze gedaan dat in de pleitnota niet eenvoudig valt aan te geven wat hij wel en wat hij niet heeft gezegd en welke verweren hij ten grondslag heeft gelegd aan zijn beroep op niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en welke verweren aan zijn beroep op strafvermindering. Het hof heeft zijn betoog als volgt begrepen en verstaan.
Aan het verweer dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard, heeft de raadsman ten grondslag gelegd dat:
  • de politie ten onrechte (onrechtmatig) een file heeft gecreëerd en dat met dit middel de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn geschonden;
  • betrokken politieambtenaren niet naar waarheid hebben verklaard omtrent het al dan niet voorafgaan aan het rammen van de politieauto’s van de opdracht tot het creëren van de file;
  • betrokken politieambtenaren het dossier hebben kunnen inzien en de zaak twee keer in de vorm van een debriefing met elkaar hebben kunnen doorspreken en hun verklaringen op elkaar hebben kunnen afstemmen;
  • betrokken politieambtenaren de achtervolging van verdachte hebben uitgevoerd zonder goede opleiding en training en in strijd met de ambtsinstructies.
Deze punten leveren volgens de raadsman een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering op, waarbij het tweede, derde en vierde punt aanvullend/ ondersteunend zijn ten opzichte van het eerste punt.
Aan het verweer dat het handelen van politie en openbaar ministerie moet leiden tot strafvermindering, heeft de raadsman – naast de hiervoor genoemde punten op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering – ten grondslag gelegd dat:
  • de vervolging van verdachte in strijd is met het gelijkheidsbeginsel;
  • de betrokken politieambtenaren voorafgaande aan hun verhoren door de rechter-commissaris in strafzaken als verdachte zijn aangemerkt waardoor het ondervragingsrecht van de verdediging is gefrustreerd.
De raadsman heeft in zijn betoog niet aangevoerd dat de achtervolging geen “prio 1” is geweest en heeft ook de uitlatingen van het kamerlid Teeven niet aan de orde gesteld. Het hof zal daarop dan ook niet ingaan.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie het recht op vervolging heeft verspeeld en niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging van verdachte. Daartoe heeft de raadsman in de eerste plaats aangevoerd dat de politie ten onrechte (onrechtmatig) een file heeft gecreëerd (teneinde verdachte tot stoppen te brengen en aan te houden) en dat met dit middel de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn geschonden.
Voor de beoordeling van het verweer zal het hof hier ingaan op de daartoe relevante feiten en omstandigheden (die voor zover nodig blijken uit de bewijsmiddelen). Verdachte had op 22 oktober 2011 met zijn personenauto getankt bij het tankstation [naam tankstation] langs de autosnelweg A2 ter hoogte van [plaats] en was daar zonder te betalen weggereden. Hij reed vervolgens als bestuurder van die personenauto met hoge snelheid over die autosnelweg in de richting van Amsterdam. Vanaf Nieuwegein probeerde eerst een politieauto en na Maarssen probeerden verschillende politieauto’s hem tot staan te brengen door achter, voor en/of naast hem te gaan rijden en gebruik te maken van het transparant “stop politie” en/of later ook van optische en geluidssignalen. Verdachte gaf daaraan geen gevolg maar vervolgde met hoge snelheid zijn weg. Dat deed bij de achtervolgende politieambtenaren de overtuiging ontstaan dat hij aan de politie wilde ontkomen. Om verdachte te laten stoppen, zodat hij kon worden aangehouden liet een tweetal politieambtenaren die daartoe opdracht hadden gekregen van een centralist van de meldkamer van de regiopolitie Utrecht, door middel van aanwijzingen het (op dat moment nog ver) voor verdachte op de A2 rijdende verkeer langzamer rijden. Hierdoor ontstond op de rijbaan richting Amsterdam die ter plaatse bestaat uit vijf rijstroken, met links en rechts een vluchtstrook, op die vijf rijstroken een langzaam rijdende file die – tegen de bedoeling van de politieambtenaren – op een gegeven moment stilstond. Als gevolg van deze handelwijze traden om 09.55.53 uur automatisch de matrixborden op de portalen bij de hectometerpalen 44.155, 43.510 en 42.692 boven die rijbaan in werking. De matrixborden op het portaal bij hectometerpaal 44.155 gaven knipperend het getal 70, die bij hectometerpaal 43.510 knipperend het getal 50 en die bij hectometerpaal 42.692 het getal 50 (de hectometertelling gaat omlaag richting Amsterdam). Verdachte passeerde na het inwerkingtreden van de matrixborden de eerste twee portalen met onverminderd hoge snelheid en reed daarna met zijn auto omstreeks 09.57.33 uur ter hoogte van de derde portaal op een auto in de staart van de file, met fatale gevolgen voor de bestuurder van die auto.
De matrixborden op de portalen zijn elektronische signaleringsborden als bedoeld in Bijlage I bord A3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) en derhalve een verkeersteken in de zin van dat reglement dat, indien inwerking getreden, door middel van een getal de ter plaatse geldende maximumsnelheid aangeeft en derhalve een verbod inhoudt. Ingevolge artikel 62 van het RVV 1990 zijn weggebruikers verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden. Het is vaste jurisprudentie dat die verplichting geldt, zonder dat onderscheid wordt gemaakt of de verkeerstekens al dan niet met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke voorschriften zijn geplaatst. Het staat niet ter beoordeling van de weggebruiker of een verkeersbord overeenkomstig de voorschriften en terecht is geplaatst. Ook op grond van eisen van verkeersveiligheid kan een dergelijke beoordeling niet worden overgelaten aan de weggebruiker, doch is het veeleer geboden dat deze, ook al mocht hij persoonlijk van oordeel zijn dat het bord ten onrechte is geplaatst, gevolg geeft aan dat verkeersteken, reeds omdat valt aan te nemen dat andere weggebruikers veelal daarop zullen rekenen. (vgl. HR 10 juni 1986, NJ 1987, 42 en HR 6 mei 1997, LJN ZD0700). Naar het oordeel van het hof is deze regel niet anders indien als gevolg van een door de politie (mogelijk) ten onrechte veroorzaakte file de elektronische signaleringsborden in werking treden en een maximum snelheid aangeven. De weggebruikers hebben zich ook dan aan die maximum snelheid te houden en dienen bijgevolg adequaat te reageren op de signaleringsborden en de verkeerssituatie ter plaatse. Het hof merkt in dit verband nog op dat het opvolgen van verkeerstekens niet afhankelijk is van de vraag of de weggebruiker deze feitelijk heeft
gezien, behoudens in het geval hij deze door omstandigheden buiten hemzelf niet kon zien, maar daarvan is in de onderhavige situatie niet gebleken. Integendeel, onder andere blijkens de foto’s die de getuige [getuige] heeft gemaakt, waren de elektronische signaleringsborden goed zichtbaar.
Naast de verplichting om – al dan niet terecht geplaatste of inwerking getreden – verkeerstekens op te volgen dient een bestuurder ingevolge artikel 19 RVV 1990 in staat te zijn, zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is. Een bestuurder van een voertuig dient (ook op de autosnelweg) ten alle tijde bedacht te zijn op al dan niet onverwachte verkeerssituaties voor hem die nopen tot vermindering van zijn snelheid of het tot stilstand brengen van zijn voertuig, zoals in verband met een file. Ook daarbij is niet van belang of de verkeerssituatie, in casu de file, door al dan niet terecht handelen van de politie is ontstaan. Het hof merkt in dit verband op – als feit van algemene bekendheid – dat op autosnelwegen om allerlei redenen onverwacht een file kan ontstaan, bijvoorbeeld door een ongeval, een pechgeval, werkzaamheden aan de weg of in de berm of grote verkeersintensiteit. Het voorschrift van artikel 19 RVV 1990 brengt met zich mee dat bestuurders met een zodanige snelheid moeten rijden dat zij adequaat op die verkeerssituaties kunnen reageren. Niet gebleken is dat verdachte niet de gelegenheid heeft gehad om adequaat op de file te reageren. Daarbij neemt het hof onder andere in aanmerking dat verdachte is gewaarschuwd door de elektronische signaleringsborden en dat andere bestuurders, onder wie de bestuurders van de achtervolgende politieauto’s, wel tijdig tot stilstand zijn gekomen.
Het hof komt derhalve tot de conclusie dat de noodlottige aanrijding aan verdachte is te wijten en dat het handelen van de politie (door een file te creëren teneinde verdachte te laten stoppen en aan te kunnen houden) daarbij niet relevant is.
Voor zover dit handelen van de politie (desalniettemin) als een normschending als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering moet worden beschouwd, levert dit een vormverzuim op in de zin van die bepaling, maar naar het oordeel van het hof heeft dit vormverzuim – als gevolg van voornoemde irrelevantie in verband met de eigen plicht van verdachte tot naleving van verkeersregels – niet geleid tot nadeel in de zin van die bepaling voor verdachte, althans valt dit nadeel weg in het licht van de geschonden eigen plicht van verdachte. Zelfs indien het handelen van de politie als in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit is aan te merken, dan nog had verdachte zich overeenkomstig de artikelen 19 en 62 RVV 1990 moeten gedragen en had de aanrijding vermeden kunnen, en dus moeten worden. Hierbij verdient nog vermelding dat verdachte niet wist wat de oorzaak was van de file en dat die oorzaak dus van generlei invloed op zijn verkeersgedrag kan zijn geweest.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat:
  • betrokken politieambtenaren niet naar waarheid hebben verklaard omtrent het al dan niet voorafgaan aan het rammen van de politieauto’s van de opdracht tot het creëren van de file;
  • betrokken politieambtenaren het dossier hebben kunnen inzien en de zaak twee keer in de vorm van een debriefing met elkaar hebben kunnen doorspreken en hun verklaringen op elkaar hebben kunnen afstemmen;
  • betrokken politieambtenaren de achtervolging van verdachte hebben uitgevoerd zonder goede opleiding en training en in strijd met de ambtsinstructies.
Wat betreft het verweer dat betrokken politieambtenaren niet naar waarheid hebben verklaard omtrent het al dan niet voorafgaan aan het rammen van de politieauto’s van de opdracht tot het creëren van de file, komt het hof tot het oordeel dat de verklaringen van de betrokken politieambtenaren op dit punt niet aansluiten bij of hun bevestiging vinden in het mobilofoonverkeer met/van de meldkamer, maar dat dit nog niet wil zeggen dat zij opzettelijk onjuist hebben verklaard. Het kan zijn dat zij zich hebben vergist, maar het kan ook zijn dat zij later melding hebben gemaakt van de (eerste) aanrijding tussen een politieauto en de auto van verdachte dan dat deze feitelijk heeft plaatsgehad. Hoe dan ook, het hof ziet onvoldoende grond om aan te nemen dat de betrokken verbalisanten op dit punt bewust de waarheid hebben verdraaid.
De vraag of de `debriefing` van de betrokken politiemensen als een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering moet worden aangemerkt, beantwoordt het hof evenals de rechtbank ontkennend. Op zichzelf past het houden van een debriefing na een indringende gebeurtenis als de onderhavige, waarbij ruimte bestaat voor het uiten van emoties en lessen kunnen worden getrokken, binnen de werkwijze van de politie en is deze in dit geval geenszins misplaatst of ongebruikelijk. De verdediging heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die het aannemelijk maken dat de debriefing een ander doel heeft gehad of voor een ander doel is gebruikt en het hof zijn die ook niet gebleken.
In zijn pleitnota (pag. 8, onderaan) heeft de raadsman nog melding gemaakt van een tweede ‘debriefing’ die speciaal voor het verhoor van de verbalisanten door de rijksrecherche zou zijn georganiseerd en waarbij alle agenten aanwezig mochten zijn en waarbij “nog even fijntjes de zaak voorbesproken werd.” Dit zou, aldus de raadsman, onomstotelijk uit het dossier blijken (overigens zonder vermelding van een vindplaats).
Nog afgezien van het feit dat in zo’n geval van een ‘debriefing’ geen sprake is, heeft het hof geen verslag of andere aanwijzing van een dergelijke bijeenkomst gevonden. Zo zo’n bijeenkomst heeft plaatsgevonden, dan lijkt het doel daarvan te zijn geweest de verbalisanten die als verdachten ter zake van een gerezen verdenking van mogelijke strafbare feiten, gepleegd ten tijde van de uitoefening van hun functie, zouden worden verhoord door de rijksrecherche daarop voor te bereiden. Uit een oogpunt van goed werkgeverschap ziet het hof daarin geen kwaad. Wel is het zo, dat gebruik van hun als verdachten tegenover de rijksrecherche afgelegde verklaringen in deze strafzaak slechts met grote behoedzaamheid mag geschieden. Het hof zal evenwel van deze verklaringen geen gebruik maken.
De raadsman heeft tenslotte aangevoerd dat de betrokken politieambtenaren de achtervolging van verdachte hebben uitgevoerd zonder goede opleiding en training en in strijd met de ambtsinstructies. Het hof begrijpt het betoog van de raadsman aldus dat hij hier het oog heeft op achtervolging exclusief het creëren van de file.
Het hof constateert dat de betrokken politieambtenaren zijn geconfronteerd met een verdachte die geen gevolg heeft willen geven aan de aanwijzingen van de politie om te stoppen en die in toenemende mate door risicovol en onveilig verkeersgedrag aan de politie heeft willen ontkomen. De betrokken politieambtenaren hebben bij de achtervolging van verdachte in een korte tijdsspanne naar bevind van zaken moeten handelen, waarbij zij mede het oog hebben gehad op het voorkomen dat het gedrag van verdachte tot ongevallen zou leiden. Het ware beter geweest indien zij nog beter op een situatie als de onderhavige waren voorbereid, maar mede gezien de wijze waarop zij de achtervolging onder de zich snel ontwikkelende omstandigheden hebben uitgevoerd, ziet het hof onvoldoende grond om te
stellen dat zij zich hadden moeten onthouden van de achtervolging of van pogingen om verdachte tot stoppen te brengen en aan te houden. Het hof ziet onder de gegeven omstandigheden ook onvoldoende grond om handelen in strijd met artikel 2 of 8 van de Politiewet 1993 of ambtsinstructies aan te nemen.
Voor zover dat handelen (desalniettemin) als een normschending als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering moet worden beschouwd, levert dit een vormverzuim op in de zin van die bepaling, maar naar het oordeel van het hof is dit vormverzuim niet ernstig en heeft dit – in verband met de eigen plicht van verdachte tot naleving van verkeersregels (waaronder verkeerstekens en aanwijzingen van de politie) – niet geleid tot nadeel in de zin van die bepaling voor verdachte, althans valt dit nadeel weg in het licht van de geschonden eigen plicht van verdachte.
Gelet op het vorenstaande komt het hof tot de slotsom dat er geen sprake is dat ernstig inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan (het zgn. Zwolsman criterium). Evenmin is er naar het oordeel van het hof sprake van een handelen in strijd met de grondslagen van het strafproces, waarmee het wettelijk systeem in zijn kern wordt geraakt (het zgn. Karman criterium).
Het hof acht het openbaar ministerie derhalve ontvankelijk in de strafvervolging.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot enigszins andere bewijsbeslissingen en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 oktober 2011 te [plaats] en/of in het arrondissement Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen V-power diesel (voor een bedrag van 56.63 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een Shell tankstation, gelegen aan de autosnelweg A2, althans aan een (of meer) ander(en) dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (politieambtenaren);
- [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (politieambtenaren);
- [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] (politieambtenaren);
- [slachtoffer 7];
- een ander of anderen;
gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte als bestuurder van een personenauto
- met (zeer) hoge snelheid is ingereden op, althans tegen de (achterzijde van de) auto van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is aangereden en/of gebotst;
- met (zeer) hoge snelheid is ingereden op, althans tegen de (achterzijde van de) auto van die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] is aangereden en/of gebotst;
- met (zeer) hoge snelheid de auto van die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft afgesneden, althans onverwachts heeft gestuurd in de richting van die auto en/of daarbij die auto heeft geraakt;
- met (zeer) hoge snelheid de auto van die [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] heeft afgesneden, althans onverwachts heeft gestuurd in de richting van die auto en/of daarbij die auto heeft geraakt;
- met (zeer) hoge snelheid (een of) meerdere maten, is ingereden op, althans tegen de (achterzijde van de) auto van die [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] is aangereden en/of gebotst;
- met (zeer) hoge snelheid is ingereden op een auto, althans tegen (de achterzijde van) een auto is aangereden waarin die [slachtoffer 7] zat,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 7] is overleden;
2
primair
hij op of omstreeks 22 oktober 2011 in de gemeente [gemeente], althans in het
arrondissement Utrecht, in elk gevat in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 7] van het leven heeft beroofd, immers is verdachte opzettelijk, met een personenauto,
- terwijl hij niet in het bezit was van een rijbewijs; en/of
- terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van (een) stof(fen) (cannabinoiden) waarvan
hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kan
verminderen; en/of
- tijdens en/of na een achtervolging op de snelweg door meerdere politieauto’s waarbij
meerdere aanrijdingen en/of botsingen hadden plaatsgevonden tussen de auto waarin
verdachte reed en een aantal van de politievoertuigen; en/of
- met (zeer) hoge snelheid;
ingereden op een auto, althans tegen een auto aangereden waarin die [slachtoffer 7] zat, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 7] is overleden;
subsidiair
hij op of omstreeks 22 oktober 2011 te gemeente [gemeente], althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmee rijdende over de (snel)weg A2,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- terwijl hij niet in het bezit was van een rijbewijs; en/of
- terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van (een) stof(fen) (cannabinoiden) waarvan
hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kan
verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht; en/of
- tijdens en/of na een achtervolging op de snelweg door meerdere politieauto’s waarbij
meerdere aanrijdingen en/of botsingen hadden plaatsgevonden tussen de auto waarin
verdachte reed en een aantal van de politievoertuigen; en/of
- met in ernstige mate overschrijding van de op dat moment ter plaatse geldende maximum-snelheid, althans met hogere dan de ter plaatse toegestane snelheid, in elk geval met een gegeven de verkeerssituatie en omstandigheden (veel) te hoge snelheid heeft gereden; en/of
- de door hem bestuurde personenauto niet tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en/of waarover deze vrij was, waardoor verdachte (hard) is ingereden op een aldaar langzaam rijdende, dan wel stilstaande auto, althans tegen die auto is aangereden, waardoor de inzittende van die auto, te weten [slachtoffer 7], is komen te overlijden;
terwijl verdachte verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, eerste lid Wegenverkeerswet
1994 (namelijk terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van (een) stof(fen), te weten
cannabinoiden, waarvan hij redelijkerwijs niet wist of moest vermoeden dat het gebruik
daarvan de rijvaardigheid kan verminderen dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest
worden geacht) en/of het feit (mede) is veroorzaakt doordat verdachte een krachtens deze
wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
3
primair
hij op of omstreeks 22 oktober 2011 in het arrondissement Utrecht, in elk gevat in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (politieambtenaren);
- [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (politieambtenaren);
- [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] (politieambtenaren);
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet, als bestuurder van een personenauto (tijdens een achtervolging van hem, verdachte, door onder meer voornoemde politieambtenaren),
- met (zeer) hoge snelheid is ingereden op, althans tegen de (achterzijde van de) auto van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is aangereden en/of gebotst;
- met (zeer) hoge snelheid is ingereden op, althans tegen de (achterzijde van de) auto van die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] is aangereden en/of gebotst;
- met (zeer) hoge snelheid de auto van die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft afgesneden, althans onverwachts heeft gestuurd in de richting van die auto en/of daarbij die auto heeft geraakt;
- met (zeer) hoge snelheid de auto van die [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] heeft afgesneden, althans onverwachts heeft gestuurd in de richting van die auto en/of daarbij die auto heeft geraakt;
- met (zeer) hoge snelheid (een of) meerdere malen, is ingereden op, althans tegen de (achterzijde van de) auto van die [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] is aangereden en/of gebotst;
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 22 oktober 2011 in het arrondissement Utrecht, althans in
Nederland,
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (politieambtenaren);
- [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (politieambtenaren);
- [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] (politieambtenaren);
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is/heeft verdachte opzettelijk dreigend als bestuurder van een personenauto (tijdens een achtervolging van hem, verdachte, door onder meer voornoemde politieambtenaren),
- met (zeer) hoge snelheid ingereden op, althans tegen de (achterzijde van de) auto van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangereden en/of gebotst;
- met (zeer) hoge snelheid ingereden op, althans tegen de (achterzijde van de) auto van die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] aangereden en/of gebotst;
- met (zeer) hoge snelheid de auto van die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft afgesneden, althans onverwachts gestuurd in de richting van die auto en/of daarbij die auto geraakt;
- met (zeer) hoge snelheid (een of) meerdere malen, ingereden op, althans tegen de (achterzijde van de) auto van die [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] aangereden en/of gebotst;
4.
hij, op of omstreeks 22 oktober 2011, te [plaats] en/of in het arrondissement Utrecht, althans in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de (snel)weg A2, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De raadsman heeft betoogd, althans zo begrijpt het hof zijn betoog, dat het resultaat van het bloedonderzoek dat bij verdachte is uitgevoerd voor het bewijs moeten worden uitgesloten omdat verdachte niet voorafgaande aan de bloedafname in de gelegenheid is gesteld een advocaat te raadplegen.
Het hof verwerpt dit verweer omdat uit de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (verder: EHRM) van 27 november 2008 in de zaak Salduz tegen Turkije (NJ 2009, 214) en de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2009, LJN BH3079 (NJ 2009, 349), niet volgt dat de daarin geformuleerde regels van toepassing zijn in het kader van een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 163, lid 5, WVW 1994. Zo’n bevel kan niet worden gelijkgesteld aan een verhoor (Vgl. HR 27 november 2012, LJN BY1220).
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat hij niet is gestopt omdat hij, terwijl hij werd achtervolgd, politieambtenaren in twee onopvallende politievoertuigen met getrokken vuurwapens zag ,en dat hij daarom pas wilde stoppen als er getuigen aanwezig waren. Deze lezing van verdachte staat geheel op zichzelf en wordt door niets ondersteund. In tegendeel, vaststaat dat slechts één onopvallende politieauto aan de achtervolging van verdachte heeft deelgenomen. Het hof stelt deze lezing van verdachte dan ook als ongeloofwaardig ter zijde.
Ten aanzien van feit 1:
Het hof is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van benzine en niet – zoals de raadsman heeft gesteld – aan verduistering daarvan. Verdachte reed in zijn auto over de A2 en is gaan tanken terwijl hij wist dat hij geen betaalmiddelen bij zich had. Zijn auto was voorzien van valse kentekenplaten. Verdachte is, nadat hij had getankt en door de medewerker van het tankstation op de valse kentekenplaten was gewezen, ingestapt en weggereden zonder te betalen. Verdachte heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij niet van plan was om de getankte benzine te betalen. Daarmee is het bewijs voor de diefstal genoegzaam geleverd. Dat verdachte ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij aanvankelijk toen hij begon te tanken van plan was na afloop een betalingsregeling te treffen acht het hof – gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden – niet aannemelijk.
Ten aanzien van feit 2:
Ter beoordeling van de vraag of verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zal het hof achtereenvolgens ingaan op de vraag of en welke feitelijke gedragingen die ten laste zijn gelegd, kunnen worden bewezen en of de bewezen geachte feitelijke gedragingen doodslag (primair) of schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (subsidiair) opleveren.
Voor de hiervoor relevante feiten en omstandigheden wijst het hof naar hetgeen hierboven
onder het kopje ontvankelijkheid van het openbaar ministerie reeds is overwogen.
Opzet of schuld
De vraag die het hof heeft te beantwoorden is of deze feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat er sprake is van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte (en derhalve de primair ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard) of dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. In dat laatste geval ligt de vraag voor of deze schuld bestaat in roekeloosheid (en derhalve de subsidiair ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard).
(Voorwaardelijk) opzet
Met betrekking tot de primair ten laste gelegde doodslag gaat het in de eerste plaats om de vraag of verdachte opzettelijk de dood van het slachtoffer heeft teweeggebracht. Vooropgesteld moet worden dat hoe dan ook opzet in onvoorwaardelijke vorm niet bewezen kan worden. Daarvoor zou vereist zijn dat verdachte de gevolgen van zijn handelen daadwerkelijk heeft bedoeld te veroorzaken of als een noodzakelijk gevolg van zijn handelen zou hebben aanvaard. Daarvan is niet gebleken.
Vervolgens is de vraag aan de orde of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Dat kan aanwezig worden geacht als de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans dat hij door zijn hierboven omschreven verkeersgedrag de dood van andere verkeersdeelnemers zou veroorzaken, heeft aanvaard. Was verdachte zo duidelijk onverschillig omtrent de afloop van zijn verkeersgedrag dat hierin een welbewuste aanvaarding van de ontstane gevolgen ligt besloten? Het hof is van oordeel dat voor het aannemen van voorwaardelijk
opzet op de dood van de heer [slachtoffer 7] onvoldoende grond aanwezig is. Meer in het bijzonder kan het hof niet uit het enkele inrijden op de staart van de file en de wijze waarop verdachte dat deed afleiden dat het hem evident onverschillig was wat daarvan de gevolgen zouden zijn en dat hierin een welbewuste aanvaarding van de dood van de heer [slachtoffer 7] ligt besloten.
Aannemelijk is wel dat verdachte, gelet op zijn wijze van rijden, grote risico’s (op het veroorzaken van een ernstig verkeersongeluk) heeft genomen en dat hij zich daarvan ook bewust is geweest. Niet aannemelijk is echter dat hij zich een concrete voorstelling gemaakt heeft – of wel gemaakt moet hebben – van de mogelijkheid dat zijn verkeersgedrag de dood van de heer [slachtoffer 7] zou veroorzaken, en dat hij, niettegenstaande de ernst van dat gevolg, toch volhard heeft in zijn wijze van rijden. Met andere woorden: het wilsaspect dat opgesloten ligt in het begrip opzet acht het hof niet aanwezig.
Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van de heer [slachtoffer 7]. Verdachte zal derhalve van het onder 2 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Schuld
Voor de beantwoording van de vraag of verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en zo ja, of deze schuld bestaat in roekeloosheid, moet het gedrag van verdachte worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
Het hof acht de wijze waarop verdachte over de A2 heeft gereden, met aanmerkelijke overschrijding van de maximaal toegestane snelheid, slingerend links en rechts inhalend, botsend met politieauto’s op zichzelf reeds zeer onvoorzichtig. Verdachte reed daarbij met snelheden tussen de 120 en 160 km/u (na hectometerpaal 73,9 was tot de plaats van het ongeval de maximumsnelheid 100 km/u of lager). Verdachte heeft hiermee de bijzondere zorgplicht om zich te houden aan de maximumsnelheid zeer veronachtzaamd.
Met betrekking tot de ten laste gelegde roekeloosheid stelt het hof voorop dat met roekeloosheid wordt gedoeld op de zwaarste vorm van schuld, die volgens de wet aanleiding geeft voor strafverhoging. Het gaat dan in het algemeen om gevallen waarin sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust onaanvaardbare risico’s zijn genomen. Roekeloosheid vereist een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid.
Het hof acht bewezen dat verdachte over een afstand van ruim 25 kilometer heeft geprobeerd aan de politie te ontkomen. Daartoe heeft hij met hoge snelheden, variërend tussen de 120 en 160 km/u gereden en verschillende politieauto’s geramd of aangereden. Verdachte wilde kennelijk hoe dan ook niet voor de politie stoppen. Het kan niet anders dan dat hij daarmee zijn aandacht in het bijzonder gericht heeft gehad op de hem achtervolgende politieauto’s en onvoldoende op het overige, normaal aanwezige dan wel te verwachten verkeer. Dit getuigt van een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid bij het deelnemen aan het verkeer en het besturen van zijn voertuig. Daar komt bij dat verdachte geen rijbewijs had (en ook nooit heeft gehad) en naar eigen zeggen het zicht in één oog mist. Bovendien is bij een onderzoek gebleken dat verdachte verkeerde onder invloed van cannabis. Door onder deze omstandigheden en met deze beperkingen zo te rijden heeft verdachte bewust de verkeersveiligheid geheel veronachtzaamd en onaanvaardbare risico’s genomen voor andere weggebruikers. Die risico’s hebben zich ook verwezenlijkt doordat hij met hoge snelheid
achterop de Volkswagen Golf, met daarin het slachtoffer, is aangereden. Het hof merkt dan ook het bewezenverklaarde rijgedrag van verdachte aan als roekeloos.
Ten aanzien van feit 3:
De raadsman heeft betoogd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van de betrokken politieambtenaren. Voorts heeft hij aangevoerd dat in zijn algemeenheid niet kan worden gesteld dat bij een aanrijding met hogere snelheid er een aanmerkelijke kans op de dood bestaat.
Zoals hiervoor reeds door het hof is overwogen kan voorwaardelijk opzet aanwezig worden geacht als de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans dat hij door zijn hierboven omschreven verkeersgedrag de dood van andere verkeersdeelnemers zou veroorzaken, heeft aanvaard. Het hof is van oordeel dat voor het voorwaardelijk opzet op de dood van de betreffende politiemensen voldoende grond aanwezig is. Verdachte heeft met hoge snelheden met opzet en bij herhaling hun politieauto’s geramd en afgesneden, terwijl hij zich daarbij slingerend over verschillende rijstroken bewoog. De betrokken politiemensen hebben telkens onmiddellijk corrigerend moeten ingrijpen om hun voertuig niet te laten verongelukken, terwijl naar algemene ervaringsregels ongelukken met die snelheden gemakkelijk fatale gevolgen voor de inzittenden kan hebben. Naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn deze gedragingen van verdachte zozeer gericht op het doen verongelukken van de politievoertuigen en daarmee op het intreden van die fatale gevolgen dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de betreffende politiemensen heeft aanvaard.
Dat het verkeersgedrag van verdachte uiteindelijk niet tot het verongelukken van de politievoertuigen en de dood van de inzittenden heeft geleid is te danken aan het ingrijpen van de betrokken bestuurders, waardoor verdachtes opzet niet is geslaagd en het bijgevolg bij een poging om hen van leven te beroven is gebleven.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3 primair en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
hij op
of omstreeks22 oktober 2011 te [plaats] en/of in het arrondissement Utrecht,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen V-power diesel (voor een bedrag van 56.63 euro),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan een Shell tankstation, gelegen aan de autosnelweg A2,
althans aan een (of meer) ander(en) dan aan verdachte,welke diefstal werd
voorafgegaan en/of vergezeld en/ofgevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweldtegen
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (politieambtenaren);
- [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (politieambtenaren);
- [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] (politieambtenaren);
- [slachtoffer 7];
- een ander of anderen;
gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf
hetzijde vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,welk geweld
en/of welke bedreiging met geweldhierin bestond
(en)dat hij, verdachte als bestuurder van een personenauto
- met (zeer) hoge snelheid
is ingereden op, althanstegen de (achterzijde van de) auto van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is aangereden en
/of gebotst;
- met (zeer) hoge snelheid
is ingereden op, althanstegen de (achterzijde van de) auto van die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] is aangereden
en/of gebotst;
- met (zeer) hoge snelheid
de auto van die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft afgesneden, althansonverwachts heeft gestuurd in de richting van de auto van die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en
/ofdaarbij die auto heeft geraakt;
- met (zeer) hoge snelheid de auto van die [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] heeft afgesneden
, althans onverwachts heeft gestuurd in de richting van die auto en/of daarbij die auto heeft geraakt;
- met (zeer) hoge snelheid
(een of)meerdere maten
, is ingereden op, althanstegen de (achterzijde van de) auto van die [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] is
aangereden en/of gebotst;
- met (zeer) hoge snelheid is ingereden op een auto, althans tegen (de achterzijde van) een auto is aangereden waarin die [slachtoffer 7] zat,
ten gevolge waarvan voomoemde [slachtoffer 7] is overleden;
2
subsidiair
hij op
of omstreeks22 oktober 2011 te gemeente [gemeente],
althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland,als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmee rijdende over de (snel)weg A2,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos
, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- terwijl hij niet in het bezit was van een rijbewijs; en/
of
- terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van
(een
)stof
(fen)(cannabinoiden) waarvan
hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kan
verminderen
, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht; en
/of
-
tijdens en/ofna een achtervolging op de snelweg door meerdere politieauto’s waarbij
meerdere aanrijdingen
en/of botsingenhadden plaatsgevonden tussen de auto waarin
verdachte reed en een aantal van de politievoertuigen; en
/of
- met in ernstige mate overschrijding van de op dat moment ter plaatse geldende maximum-snelheid,
althans met hogere dan de ter plaatse toegestane snelheid, in elk geval met een gegeven de verkeerssituatie en omstandigheden (veel) te hoge snelheid heeft gereden; en
/of
- de door hem bestuurde personenauto niet tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en/of waarover deze vrij was, waardoor verdachte (hard) is ingereden op een aldaar langzaam rijdende, dan wel stilstaande auto,
althans tegen die auto is aangereden,waardoor de inzittende van die auto, te weten [slachtoffer 7], is komen te overlijden;
terwijl verdachte verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, eerste lid Wegenverkeerswet
1994 (namelijk terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van
(een
)stof
(fen
), te weten
cannabinoiden, waarvan hij redelijkerwijs wist of moest vermoeden dat het gebruik
daarvan de rijvaardigheid kan verminderen
dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest
worden geacht)en/
ofhet feit (mede) is veroorzaakt doordat verdachte een krachtens deze
wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
3.
Primair
hij op
of omstreeks22 oktober 2011 in het arrondissement Utrecht,
in elk gevat in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (politieambtenaren);
- [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (politieambtenaren);
- [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] (politieambtenaren);
van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet, als bestuurder van een personenauto (tijdens een achtervolging van hem, verdachte, door onder meer voomoemde politieambtenaren),
- met (zeer) hoge snelheid
is ingereden op, althanstegen de (achterzijde van de) auto van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is aangereden en
/of gebotst;
- met (zeer) hoge snelheid
is ingereden op, althanstegen de (achterzijde van de) auto van die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] is aangereden en
/of gebotst;
- met (zeer) hoge snelheid
de auto van die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft afgesneden, althansonverwachts heeft gestuurd in de richting van de auto van die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en
/ofdaarbij die auto heeft geraakt;
- met (zeer) hoge snelheid de auto van die [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] heeft afgesneden
, althans onverwachts heeft gestuurd in de richting van die autoen
/of daarbij die auto heeft geraakt;
- met (zeer) hoge snelheid
(een of)meerdere malen
, is ingereden op, althanstegen de (achterzijde van de) auto van die [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] is aangereden
en/of gebotst;
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
4.
hij
,op
of omstreeks22 oktober 2011, te [plaats] en
/ofin het arrondissement Utrecht,
althans in Nederland,als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de (snel)weg A2, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, en het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet voorgeschreven maximum-snelheid in ernstige mate heeft overschreden.
het onder 3 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De officier van justitie heeft geëist dat verdachte op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 (tien) jaren.
De rechtbank Utrecht heeft de verdachte veroordeeld voor de feiten 1, 2 subsidiair en 3 primair tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren, voor feit 3 primair tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 (tien) jaren, terwijl voor feit 4 geen straf of maatregel werd opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 (tien) jaren.
De raadsman heeft – deels subsidiair – betoogd dat de hiervoor onder “De verweren van de verdediging” genoemde punten moeten leiden tot strafvermindering.
Wat betreft de eerste vier punten heeft hij hetzelfde aangevoerd als bij het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel heeft de raadsman betoogd dat in strijd met dat beginsel is gehandeld doordat de zaken tegen de politiemensen die als verdachten zijn aangemerkt, alle zijn geseponeerd. Nu verdachte als enige is vervolgd, dient dit tot uitdrukking te worden gebracht in de hoogte van de op te leggen straf.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat het ondervragingsrecht van de verdediging is gefrustreerd, omdat de betrokken politieambtenaren voorafgaande aan hun verhoren door de rechter-commissaris in strafzaken als verdachte zijn aangemerkt. Ook dit dient volgens hem tot uitdrukking te worden gebracht in de hoogte van de op te leggen straf.
Overigens is de raadsman van oordeel dat een aanmerkelijk lagere straf dient te worden opgelegd dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is mogelijk indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken.
Wat betreft de eerste vier punten die onder “De verweren van de verdediging” worden genoemd, te weten dat:
  • de politie ten onrechte (onrechtmatig) een file heeft gecreëerd en dat met dit middel de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn geschonden;
  • betrokken politieambtenaren niet naar waarheid hebben verklaard omtrent het al dan niet voorafgaan aan het rammen van de politieauto’s van de opdracht tot het creëren van de file;
  • betrokken politieambtenaren het dossier hebben kunnen inzien en de zaak twee keer in de vorm van een debriefing met elkaar hebben kunnen doorspreken en hun verklaringen op elkaar hebben kunnen afstemmen;
  • betrokken politieambtenaren de achtervolging van verdachte hebben uitgevoerd zonder goede opleiding en training en in strijd met de ambtsinstructies;
ziet het om dezelfde redenen als hiervoor het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is verworpen, geen gronden voor strafvermindering.
Voor een geslaagd beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel dient er sprake te zijn van gelijke gevallen. Naar het oordeel van het hof is daarvan geen sprake, Het hof vermag niet in te zien dat het handelen van de politieambtenaren ter zake waarvan zij als verdachte zijn aangemerkt, vergelijkbaar is met de feiten ter zake waarvan verdachte thans wordt vervolgd. Voor strafvermindering op grond van een of meer vormverzuimen of strijd met het gelijkheidsbeginsel bestaat mitsdien naar het oordeel van het hof geen grond
Ook in het feit dat de betrokken politieambtenaren voorafgaande aan hun verhoren door de rechter-commissaris in strafzaken als verdachte zijn aangemerkt ziet het hof geen reden tot strafvermindering. Tot deze stap heeft het openbaar ministerie mede in het belang van (duidelijkheid omtrent de rechtspositie van) de betrokken politieambtenaren in redelijkheid kunnen besluiten. Bovendien heeft de rechter-commissaris later alsnog verschillende betrokken politieambtenaren in aanwezigheid van de raadsman gehoord en hebben zij bij dat verhoor een verklaring afgelegd.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- de navolgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks van zeer ernstige misdrijven, waarvan een heeft geleid tot de dood van een onschuldige derde. Hij heeft getankt zonder te betalen en heeft vervolgens met levensgevaar voor anderen getracht zich te onttrekken aan aanhouding door de politie. Hij heeft daartoe met de door hem bestuurde auto met hoge snelheid gereden, op een groot deel van de route met aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegelaten snelheid, en tegelijkertijd levensgevaarlijke manoeuvres uitgevoerd, met
name bestaande in het rammen en/of afsnijden van om hem heen rijdende politieauto’s. Daardoor heeft verdachte niet alleen het leven van verschillende politiemensen ernstig in gevaar gebracht, maar ook zich zeer verkeersonveilig gedragen jegens andere weggebruikers. Zijn bedoeling te ontkomen aan aanhouding en de onverantwoord en ontoelaatbaar hoge snelheid waarmee hij dat heeft willen bewerkstelligen, hebben uiteindelijk tot gevolg gehad dat hij niet meer tijdig zijn auto tot stilstand heeft kunnen brengen achter de voor hem ontstane file en dat hij met (vrijwel) onverminderde vaart tegen een auto in die file is aangereden. Daardoor is de bestuurder van die auto om het leven gekomen. Niet alleen heeft verdachte dusdoende de heer [slachtoffer 7] dood gereden, maar bovendien heeft hij diens familie onherstelbaar leed aangedaan. Verdachte heeft zijn eigen belang om niet gepakt te worden door de politie voor een diefstal van brandstof verre gesteld boven de belangen van anderen. Het is in dat licht bezien schrijnend en uitermate kwalijk dat verdachte nog steeds geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag maar deze verantwoordelijkheid in overwegende mate neerlegt bij de politie en zich verder vooral beklaagt over zijn eigen situatie. Het hof rekent hem dit zwaar aan.
Het hof ziet geen factoren die strafmatigend zouden kunnen werken. Het over verdachte opgemaakte voorlichtingsrapport biedt daarvoor geen aanknopingspunten. Zijn justitiële documentatie geeft juist aanleiding tot het tegenovergestelde. Verdachte heeft gesteld dat hij bij het ongeluk een dwarslaesie heeft opgelopen en dat hij sindsdien afhankelijk is van een rolstoel, maar het hof constateert dat verdachte tot dusverre niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een dwarslaesie heeft opgelopen, dat deze zou zijn te wijten aan het ongeval op 22 oktober 2011of dat er noodzaak is tot het gebruik van een rolstoel. Desgevraagd heeft de raadsman aangegeven dat ook niet is te verwachten dat verdachte zijn stelling zal onderbouwen met medische stukken. Het hof zal die stelling als niet aannemelijk terzijde stellen.
Het hof acht, gezien de ernst van de bewezenverklaarde misdrijven, een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Als gezegd acht het hof geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof ziet - anders dan de rechtbank - geen termen aanwezig die tot vermindering van de op te leggen vrijheidsstraf zouden moeten leiden. Hoewel de rechtbank zorgvuldig heeft gemotiveerd hoe zij tot haar strafmaat is gekomen, doet deze naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst en de gevolgen van de bewezenverklaarde feiten 1, 2 subsidiair en 3 primair.
Gelet op het verkeersgedrag van verdachte, in het bijzonder de daardoor veroorzaakte gevaarzetting, het feit dat hij reed zonder rijbewijs en onder invloed van cannabis en wat betreft feit 2 subsidiair de zeer ernstige gevolgen van zijn verkeersgedrag acht het hof voor de feiten 2 subsidiair en 3 primair als bijkomende straf telkens een langdurige ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te melden duur passend en geboden.
Ten aanzien van de bewezenverklaarde overtreding van feit 4 ziet het hof geen aanleiding om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen. Immers, verdachte heeft nooit een rijbewijs gehad en reed desondanks reeds vele jaren met een auto en is reeds eerder voor rijden zonder rijbewijs veroordeeld. Voor deze overtreding acht het hof een onvoorwaardelijke hechtenis van na te melden duur op zijn plaats.

De vorderingen van de benadeelde partijen

Het hof stelt voorop dat in zijn algemeenheid politieambtenaren vanwege hun beroep een groter risico lopen om geconfronteerd te worden met geweld of anderszins onrechtmatig optreden van burgers en dat dit inherent is aan hun functie. Zij mogen geacht worden meer dan een gemiddelde burger daarmee professioneel te kunnen omgaan. De geweldpleging jegens hen door verdachte gaat de grenzen van wat in dat verband als de risico`s van het vak opgevat mag worden verre te buiten. De benadeelde partijen hebben voldoende inzichtelijk gemaakt dat en in welke mate zij door het handelen van verdachte schade hebben geleden.
Anders dan de rechtbank ziet het hof geen termen aanwezig de gevorderde immateriële schade te matigen zodat deze in zijn geheel zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de gevorderde kosten van rechtsbijstand heeft de advocaat van de benadeelde partijen, mr Kubatsch, een hogere vergoeding gevorderd in verband met de behandeling in hoger beroep. Deze verhoging is niet weersproken en het hof acht de gevraagde verhoging redelijk en billijk, in die zin dat het hof een half punt extra van het puntentarief zal toekennen.
Dat de kosten van rechtsbijstand op grond van een rechtspositionele regeling zijn voorgeschoten door het regiokorps, staat niet in de weg aan toewijzing van deze kosten aan de benadeelde partijen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]/ [nummer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.715,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.516,20. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]/ [nummer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.658,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.579,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]/ [nummer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.658,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.079,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]/ [nummer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.658,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.079,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]/ [nummer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.658,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.079,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]/[nummer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.658,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.079,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 62, 287, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 107, 175, 177, 179 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3 primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 subsidiair, 3 primair en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder in de zaak met parketnummer 16-601040-11 onder 1, 2 subsidiair en 3 primair bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 3 primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot
hechtenisvoor de duur van
4 (vier) weken.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]/ [nummer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 5] ter zake van het onder 3 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.557,00 (tweeduizend vijfhonderdzevenenvijftig euro) bestaande uit € 57,00 (zevenenvijftig euro) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
1.737,00 (duizend zevenhonderdzevenendertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 5], een bedrag te betalen van
€ 2.557,00 (tweeduizend vijfhonderd-zevenenvijftig euro) bestaande uit € 57,00 (zevenenvijftig euro) materiële schade en
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]/ [nummer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 3 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
1.737,00 (duizend zevenhonderdzevenendertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], een bedrag te betalen van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]/ [nummer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 6] ter zake van het onder 3 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
1.737,00 (duizend zevenhonderdzevenendertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 6], een bedrag te betalen van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]/ [nummer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het onder 3 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
1.737,00 (duizend zevenhonderdzevenendertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4], een bedrag te betalen van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]/ [nummer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 3 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
1.737,00 (duizend zevenhonderdzevenendertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], een bedrag te betalen van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]/[nummer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 3 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
1.737,00 (duizend zevenhonderdzevenendertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], een bedrag te betalen van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr E.A.K.G. Ruys, voorzitter,
mr H. Abbink en mr P.R. Wery, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr A.C. Wormgoor, griffier,
en op 18 december 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.