Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
In het procesdossier van [geïntimeerde] ontbreken de brief van [appellant] aan de rechtbank Assen d.d. 24 maart 2010 en de betekening d.d. 10 december 2012 van het vonnis waarvan beroep aan [appellant]. Het hof heeft voor die stukken geput uit het procesdossier van [appellant].
(…) te vernietigen het vonnis (…) d.d. 21 november 2012 door de kantonrechter van de rechtbank Assen uitgesproken tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] als gedaagde en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder verbetering van gronden, de vordering van [geïntimeerde] niet ontvankelijk te verklaren althans af te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties."
2.De feiten
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
twee grievenopgeworpen. De grieven, die in de kern ten betoge strekken dat [geïntimeerde] in zijn civiele vordering niet-ontvankelijk had dienen te worden verklaard, dan wel dat zijn vordering afgewezen had dienen te worden nu [appellant] in de strafprocedure reeds was veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan [geïntimeerde], lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Gelet op het bepaalde in artikel 361 lid 3 Sv, kon [geïntimeerde] het gedeelte van zijn vordering waarin hij in de strafprocedure niet-ontvankelijk was verklaard, bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Het stond de rechtbank in de onderhavige procedure derhalve in ieder geval vrij op dit gedeelte van de vordering van [geïntimeerde] inhoudelijk te beslissen. [geïntimeerde] heeft evenwel zijn gehele vordering, en derhalve ook het gedeelte dat door de politierechter reeds was toegewezen, aan de burgerlijke rechter voorgelegd.
Zulks heeft tot gevolg dat indien en voor zover de vordering van [geïntimeerde] door de strafrechter bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak reeds is toe- of afgewezen, [geïntimeerde] in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering in de onderhavige procedure.
Gelet op het feit dat de veroordeling van [appellant] in de strafzaak evenwel op 27 november 2012 gezag van gewijsde heeft gekregen, dient het hof, gezien het in rechtsoverweging 3.3. overwogene, [geïntimeerde] thans echter alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering in de onderhavige procedure voor zover deze in de strafprocedure reeds (onherroepelijk) is toegewezen. Dit betekent dat [geïntimeerde] niet kan worden ontvangen in zijn vordering ter zake van de materiële schade ad € 4.843,68 en ter zake van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,-.
De afwijzing door de rechtbank van de vordering tot het overige bedrag aan immateriële schade ad € 1.250,- staat in hoger beroep niet ter discussie zodat de vordering van [geïntimeerde] op dit punt geen nadere bespreking behoeft.
grieven 1 en 2grotendeels. Ze slagen niet voor het in rechtsoverweging 2.10 vermelde bedrag van € 11,- betreffende de post "uittreksel GBA". In dit verband overweegt het hof dat [appellant] geen afzonderlijke bezwaren tegen toewijzing van deze post heeft aangevoerd.
De slotsom
Het bestreden vonnis dient voor het overige - derhalve voor wat betreft genoemd bedrag van € 11,-, de proceskostenveroordeling en de afwijzing van het meer of anders gevorderde - te worden bekrachtigd. Ten aanzien van de proceskostenveroordeling overweegt het hof dat [geïntimeerde] bij het aanhangig maken van de procedure in eerste aanleg en gedurende die procedure nog ontvankelijk was in zijn vordering.