Uitspraak
S&S,
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar, de vonnissen die op 12 januari 2011 en 25 juli 2012 door de Rechtbank Groningen met zaaknummer 115223, tussen partijen zijn gewezen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan appellante te betalen een bedrag van € 7.356,86 op de gronden voornoemd, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, althans de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over een bedrag van € 6.656,86 vanaf 3 september 2009 tot de dag der algehele voldoening en met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties”.
2.De feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De beoordeling van het hoger beroep
grieven I en IIbeogen beide op te komen tegen de bewijswaardering door de rechtbank. Indien deze grieven slagen brengt de devolutieve werking van het appel mee dat de appelrechter ambtshalve dient te beoordelen of de rechtbank de bewijslast op juiste wijze heeft verdeeld (vgl. HR 11 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO6015, NJ 2005, 282, HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3160, NJ 2012, 582). Het hof oordeelt daaromtrent als volgt.
grief III, die zich richt tegen de door de rechtbank uitgesproken kostenveroordeling.