In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep van Raab Karcher tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de betaling van een bedrag van € 7.353,25 door WHP B.V. aan Raab Karcher, dat voortkwam uit de levering van bouwmaterialen. Raab Karcher had in eerste aanleg een vordering ingesteld, die gedeeltelijk werd toegewezen, maar waarbij de kantonrechter de buitengerechtelijke incassokosten afwees en de proceskosten compenseerde. Raab Karcher ging in hoger beroep, waarbij WHP niet verscheen en verstek werd verleend.
Het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte de buitengerechtelijke incassokosten had afgewezen. De algemene voorwaarden tussen de partijen bepaalden dat de schuldenaar verantwoordelijk is voor deze kosten bij te late betaling. Het hof wees de gevorderde incassokosten van € 1.190,37 toe, evenals de wettelijke handelsrente over het verschuldigde bedrag. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde WHP tot betaling van het volledige bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten.
De proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep werden volledig ten laste van WHP gelegd, aangezien deze partij in het ongelijk werd gesteld. Het hof stelde de proceskosten in eerste aanleg vast op € 524,71 aan verschotten en € 500,- aan salaris van de advocaat, en in hoger beroep op € 759,71 aan verschotten en € 894,- aan salaris van de advocaat. Het arrest werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en WHP werd in de kosten van het geding veroordeeld.