In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 december 2013 uitspraak gedaan in een incident tot voeging, ingediend door de Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders (KBvG). De KBvG heeft verzocht zich te mogen voegen aan de zijde van de geïntimeerde, Gerechtsdeurwaarders B.V., in een geschil dat voortvloeit uit een executoriaal derdenbeslag dat door de geïntimeerde is gelegd op de periodieke betalingen van het ouderdomspensioen dat de Sociale Verzekeringsbank (Svb) aan twee personen verschuldigd is. De rechtbank had eerder in eerste aanleg een verstekvonnis gewezen, waarbij Svb was veroordeeld tot betaling aan de geïntimeerde. Svb heeft echter verzet aangetekend tegen dit vonnis, wat heeft geleid tot het hoger beroep.
Het hof heeft vastgesteld dat de uitkomst van de procedure van groot belang is voor alle gerechtsdeurwaarders die met vergelijkbare gevallen worden geconfronteerd. De KBvG heeft voldoende belang aangetoond bij de voeging, aangezien een ongunstige uitkomst voor de geïntimeerde ook de rechtspositie van de KBvG kan beïnvloeden. Het hof heeft de incidentele vordering van de KBvG dan ook toegewezen, waarbij de kosten van het incident worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor memorie van grieven aan de zijde van de geïntimeerde en de KBvG, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. De uitspraak benadrukt het belang van de rol van de KBvG in de beroepsuitoefening van gerechtsdeurwaarders en de noodzaak om hen de mogelijkheid te bieden zich te voegen in relevante geschillen.