ECLI:NL:GHARL:2013:9501

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2013
Publicatiedatum
12 december 2013
Zaaknummer
200.132.079
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren uit een huwelijk dat inmiddels is beëindigd. De vader, verzoeker in het hoger beroep, heeft bezwaren geuit tegen de ondertoezichtstelling die door de rechtbank Midden-Nederland was uitgesproken. De rechtbank had op 16 mei 2013 besloten om het kind onder toezicht te stellen van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, met ingang van die datum tot 16 mei 2014. De vader betwistte de noodzaak van deze maatregel en voerde aan dat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd was in haar beslissing. Hij stelde dat de ondertoezichtstelling te vroeg was en dat andere middelen, zoals ouderschapsbemiddeling, eerst overwogen hadden moeten worden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 november 2013 is de vader, bijgestaan door zijn advocaat, verschenen, evenals de moeder en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de stichting. De vader heeft zijn bezwaren tegen het rapport van de raad toegelicht, waarbij hij stelde dat het rapport niet voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid en dat de ondertoezichtstelling niet gerechtvaardigd was. De moeder had geen bezwaar tegen de ondertoezichtstelling.

Het hof heeft de argumenten van de vader overwogen, maar oordeelde dat de geuite klachten en bezwaren niet voldoende afbreuk deden aan de noodzaak van de ondertoezichtstelling. Het hof concludeerde dat er voldoende gronden waren voor de ondertoezichtstelling, gezien de emotioneel onveilige opvoedingssituatie en de conflicten tussen de ouders. De ouders waren niet in staat om gezamenlijk tot een oplossing te komen, wat de ontwikkeling van het kind in gevaar bracht. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vader om de uitvoering van de ondertoezichtstelling aan een andere instantie op te dragen, afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.132.079
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 343222)
beschikking van de familiekamer van 12 december 2013
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in het hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. Bredius te Zeist,
en
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in het hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de stichting,
en
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.S. van Keeken te Den Haag.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 mei 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 14 augustus 2013;
- het verweerschrift van de raad, ingekomen op 10 september 2013;
- het verweerschrift van de moeder, ingekomen op 9 september 2013;
- een journaalbericht van mr. Bredius van 17 oktober 2013 met bijlagen, ingekomen op
18 oktober 2013;
- een brief van de stichting met bijlagen, gedateerd op 22 oktober 2013, ingekomen op
21 oktober 2013;
- een journaalbericht van mr. Van Keeken van 21 oktober 2013 met bijlagen, ingekomen op
22 oktober 2013;
- een brief van de raad van 23 oktober 2013, ingekomen op 24 oktober 2013;
- een brief van de stichting van 25 oktober 2013 met bijlage, ingekomen op 28 oktober 2013;
- een journaalbericht van mr. Bredius van 30 oktober 2013 met bijlagen, ingekomen op
1 november 2013;
- een journaalbericht van mr. Van Keeken van 30 oktober 2013 met bijlage, ingekomen op
1 november 2013.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 november 2013 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de raad is[...] verschenen. Namens de stichting zijn verschenen [...] (vervangend gezinsvoogd) en [...] (gezinsvoogd). Voorts is de moeder verschenen, bijgestaan door haar advocaat.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het huwelijk van de ouders is op [geboortedatum 1] 2012[het kind] (verder: [het kind]) geboren. De ouders zijn gezamenlijk met het gezag over [het kind] belast. De relatie tussen de ouders is sinds september 2012 verbroken. De moeder heeft bij de rechtbank een echtscheidingsprocedure aanhangig gemaakt.
3.2
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank [het kind] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de stichting met ingang van 16 mei 2013 tot 16 mei 2014.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Een minderjarige kan ingevolge artikel 1:254 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek onder toezicht worden gesteld van de stichting indien hij zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
4.2
De vader kan zich met de ondertoezichtstelling van [het kind] niet verenigen. Hij voert aan dat niet is voldaan aan de eisen die de wet stelt aan een ondertoezichtstelling. De beschikking van de rechtbank is volgens hem onvoldoende gemotiveerd.
De huisarts heeft een onterechte melding over [het kind] gedaan bij het AMK na een gesprek met de moeder en zonder overleg met hem. Op basis van deze melding met onjuiste/onvolledige informatie is, aldus de vader, de ondertoezichtstelling uitgesproken.
De vader stelt dat het rapport van de raad zonder deugdelijk onderzoek is opgesteld. Het voldoet niet aan de vereisten van artikel 3:2 jo 3:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (zorgvuldige voorbereiding). Voorts acht de vader het rapport niet deugdelijk gemotiveerd (artikel 3:46 Awb). De raad dient, aldus de vader, onderzoek te verrichten met inachtneming van het kwaliteitskader en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
De vader heeft een klaagschrift ingediend tegen het onderzoek van de raad en een deel van zijn klachten is gegrond verklaard. Er loopt nog een procedure bij een externe klachtencommissie en een procedure bij dit hof. Voor de duur van de klachtenbehandeling mag volgens de vader geen gebruik worden gemaakt van het raadsrapport.
De vader stelt dat uit het onderzoek van de raad niet blijkt dat de ouders niet in staat zijn [het kind] de juiste zorg te bieden en haar veiligheid te waarborgen. [het kind] ontwikkelt zich goed na een moeilijke start. De verzorging van [het kind] door beide ouders is positief beoordeeld.
De ondertoezichtstelling is volgens de vader in een te vroeg stadium uitgesproken. Eerst hadden andere middelen zoals het opstellen van een ouderschapsplan, ouderschapsbemiddeling of mediation overwogen moeten worden. De ouders hebben niet de kans gekregen om gezamenlijk via een minnelijke weg te komen tot een goede zorgregeling voor [het kind], aldus nog steeds de vader.
4.3
De moeder heeft geen bezwaar tegen de ondertoezichtstelling.
4.4
Het hof overweegt dat de door de vader in verschillende procedures tegen het rapport van de raad opgeworpen klachten en bezwaren, hoewel deze deels gegrond zijn verklaard, geen, althans onvoldoende, afbreuk doen aan de inhoud en de onderbouwing van de in het rapport opgenomen afwegingen die voor de raad hebben geleid tot een bevestigende beantwoording van de vraag of sprake is van een zodanig bedreigde ontwikkeling van [het kind] dat een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is. Het hof ziet, mede gelet op het belang van [het kind], onvoldoende reden de uitkomsten van nog lopende procedures af te wachten.
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken van gronden die een ondertoezichtstelling van [het kind] rechtvaardigen.
Uit het rapport van de raad blijkt dat de bedreiging van de ontwikkeling van [het kind] bestaat uit de huidige emotioneel onveilige opvoedingssituatie. [het kind] is onderwerp van de echtscheidingsstrijd tussen de ouders. Zij is nog erg jong en volledig afhankelijk van haar verzorgers en opvoeders. Indien niet tijdig een halt wordt toegeroepen aan de bestaande emotionele onveiligheid zal dit naar verwachting op langere termijn leiden tot sociaal-emotionele problemen, loyaliteits- of hechtingsproblematiek. De ouders zijn er niet in geslaagd om rust in hun onderlinge verhouding als opvoeders te scheppen. Er is geen communicatie tussen de ouders.
4.5
Gebleken is voorts dat gedurende de uitvoering van de ondertoezichtstelling een moeizame samenwerking tussen de ouders en de gezinsvoogd is ontstaan. Er is strijd op alle fronten. De ouders laten zich niet begeleiden en sturen in het belang van [het kind]. [het kind] is prematuur geboren. In verband daarmee had zij begeleiding en behandeling van TOP (Transmurale Ontwikkelingsondersteuning Prematuur geboren kinderen). Door conflicten van de vader met verschillende fysiotherapeuten heeft hij geen toestemming gegeven haar behandeling voort te zetten en ligt de behandeling van [het kind] door TOP thans stil.
Ten aanzien van de opvoedingssituatie bij de vader is de afstemming van de vader op [het kind] een aandachtspunt. Verder heeft de vader vooralsnog geen zelfstandige huisvesting. Het is van belang dat de vader toestemming verleent voor behandeling van [het kind] door TOP.
Ten aanzien van de opvoedingssituatie bij de moeder dient de moeder [het kind] te stimuleren in haar contact met de vader en haar het gevoel te geven dat het goed is dat de vader ook belast is met de zorg en opvoeding.
4.6
De raad acht ouderschapsbemiddeling van[…] nodig om rust in de opvoedingssituatie te scheppen, evenals de voortzetting van een persoonlijke begeleiding van beide ouders. De bedreiging van de ontwikkeling van [het kind] kan niet op een andere manier dan met een ondertoezichtstelling worden weggenomen. Hulpverlening rondom het ouderschap is in een eerder – vrijwillig – stadium niet van de grond gekomen. De ouders stellen ieder voor zich eisen en voorwaarden die het opstarten, effectueren en stabiliseren van de hulpverlening belemmeren. [het kind] dreigt klem of verloren te raken tussen de ouders. Er was tijdens het onderzoek door de raad geen zicht op een gezamenlijke oplossing. De ouders bleken niet in staat tot een constructieve communicatie met betrekking tot de opvoeding van [het kind] en niet bij machte om in het belang van [het kind] op een adequate en effectieve wijze afspraken te maken die haalbaar en werkbaar zijn. Zij hebben tweemaal relatietherapie ingezet en vroegtijdig weer afgebroken. Mediation is niet gerealiseerd, ondanks dat beide ouders daarvoor openstonden. De moeder heeft weinig vertrouwen in de uitkomsten van ouderschapsbemiddeling. De vader acht de wachtlijst van vier maanden onaanvaardbaar. Nu de houding van de ouders onveranderd is gebleven, is een oplossing in het vrijwillig kader niet haalbaar.
4.7
Gelet op al het voorgaande acht het hof professionele en deskundige hulp voor [het kind] dringend geboden. Het hof acht voorts onvoldoende aannemelijk dat de beide ouders op dit moment in staat zijn alsnog (ook) gezamenlijk hulpverlening in een vrijwillig kader te (blijven) accepteren, zulks in elk geval totdat de voor [het kind] bestaande bedreiging zal zijn weggenomen. Een ondertoezichtstelling is onder de gegeven omstandigheden noodzakelijk.
4.8
De vader heeft ter mondelinge behandeling nog (aanvullend) verzocht de uitvoering van de ondertoezichtstelling op te dragen aan een andere instantie dan de stichting te Utrecht.
Het hof overweegt dat de vader een dergelijk verzoek op grond van artikel 1:254 lid 5 BW enkel bij de kinderrechter kan indienen en dat vervanging slechts in uitzonderlijke situaties zal plaatsvinden.
4.9
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen en het in hoger beroep meer of anders verzochte afwijzen.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 mei 2013;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, M.L. van der Bel en
B.F. Keulen en is op 12 december 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.