Uitspraak
[appellant],
Lindorff,
Redenen waarom [appellant] uw hof verzoekt om het vonnis van Rechtbank Zwolle-Lelystad van 7 november 2012 met kenmerk 614956 / CV EXPL 12-8913 te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [appellant] een bedrag van € 1.983,11 aan hoofdsom aan Lindorff is verschuldigd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 juni 2012 tot aan de dag van algehele voldoening, een en ander met veroordeling van Lindorff in de kosten van de procedure in beide instanties, althans dat de proceskosten in beide instanties tussen partijen worden gecompenseerd".
2.De tussen partijen vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing van de kantonrechter
4.De motivering van de beslissing
grievenricht [appellant] zich tegen de omvang van het bedrag waarin hij in eerste aanleg is veroordeeld. Volgens [appellant] is
(1)de korting van 25% op grond van het rapport “Ambtshalve toetsing van het consumentenrecht” ten onrechte slechts berekend over een (abonnements)bedrag van € 804,12, terwijl deze korting volgens hem ingevolge voormeld rapport moet worden berekend over het bedrag van € 1.658,24, zijnde het bedrag aan afkoopsom wegens vroegtijdige beëindiging van voormelde twee overeenkomsten. Aldus kan [appellant] tot geen hoger bedrag worden veroordeeld dan (75% x 1.658,24 = € 1.243,68 + het restant ad (2.397,67 – 1.658,24=) € 739,43) =) € 1.983,11aan hoofdsom. Bijgevolg is
(3)de wettelijke rente ten onrechte niet over dit laatste bedrag berekend. Voor zover schadevergoeding is gevorderd (en toegewezen,
hof)is [appellant]
(2)deze niet verschuldigd, aangezien de desbetreffende algemene voorwaarden waarop dit is gegrond, te weten artikel 2:8 lid 7, 8 en 9, onredelijk bezwarend zijn. Voorts is hij
(4)ten onrechte in de proceskosten veroordeeld. De strekking hiervan is dat Lindorff in de proceskosten in beide instanties moet worden veroordeeld, althans dat deze proceskosten tussen partijen dienen te worden gecompenseerd. Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
ECLI:NL:2013:691heeft de Hoge Raad in de kern het volgende overwogen:
dinsdag 7 januari 2014, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;