In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft een geschil tussen [appellante], een voormalige advocaat-stagiair, en [geïntimeerde], haar oud-patroon. [appellante] had in een e-mail beschuldigingen geuit over [geïntimeerde], waaronder insinuaties van alcohol- en drugsmisbruik en banden met de Braziliaanse maffia. Deze e-mail werd naar verschillende instanties en personen verzonden, wat leidde tot een aangifte van smaad en laster door [geïntimeerde]. In eerste aanleg werd [appellante] veroordeeld tot rectificatie van haar uitlatingen en het onthouden van verdere negatieve uitlatingen over [geïntimeerde].
In hoger beroep heeft het hof de procedure en de eerdere beslissingen beoordeeld. Het hof oordeelde dat de grieven van [appellante] niet opgingen en dat de eerdere veroordeling in stand moest blijven. Het hof bevestigde dat de beschuldigingen van [appellante] ongefundeerd waren en dat zij zich moest onthouden van het maken van vergelijkbare uitlatingen in de toekomst. Het hof matigde de dwangsom voor overtredingen van dit verbod tot € 25.000 per overtreding.
De uitspraak van het hof bevestigde de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter en legde [appellante] de kosten van de procedure op. Het hof benadrukte het belang van de bescherming van de eer en goede naam van [geïntimeerde] en de noodzaak om ongefundeerde beschuldigingen te bestrijden. De uitspraak werd gedaan op 10 december 2013.