ECLI:NL:GHARL:2013:9444

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
200.116.738-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging en uitbreiding van verbod om oud-patroon publiekelijk te beschuldigen van dubieuze gedragingen en alcohol- en drugsmisbruik

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft een geschil tussen [appellante], een voormalige advocaat-stagiair, en [geïntimeerde], haar oud-patroon. [appellante] had in een e-mail beschuldigingen geuit over [geïntimeerde], waaronder insinuaties van alcohol- en drugsmisbruik en banden met de Braziliaanse maffia. Deze e-mail werd naar verschillende instanties en personen verzonden, wat leidde tot een aangifte van smaad en laster door [geïntimeerde]. In eerste aanleg werd [appellante] veroordeeld tot rectificatie van haar uitlatingen en het onthouden van verdere negatieve uitlatingen over [geïntimeerde].

In hoger beroep heeft het hof de procedure en de eerdere beslissingen beoordeeld. Het hof oordeelde dat de grieven van [appellante] niet opgingen en dat de eerdere veroordeling in stand moest blijven. Het hof bevestigde dat de beschuldigingen van [appellante] ongefundeerd waren en dat zij zich moest onthouden van het maken van vergelijkbare uitlatingen in de toekomst. Het hof matigde de dwangsom voor overtredingen van dit verbod tot € 25.000 per overtreding.

De uitspraak van het hof bevestigde de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter en legde [appellante] de kosten van de procedure op. Het hof benadrukte het belang van de bescherming van de eer en goede naam van [geïntimeerde] en de noodzaak om ongefundeerde beschuldigingen te bestrijden. De uitspraak werd gedaan op 10 december 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.116.738/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 202035/ KL ZA 12-287)
arrest van de eerste kamer van 10 december 2013
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. Q.A.L.M. Gijsbers, kantoorhoudend te Amsterdam, die ook heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M.J.M. Groen, kantoorhoudend te Almere, die ook heeft gepleit.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 5 oktober 2012 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle-Lelystad.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 23 oktober 2012,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord / tevens van grieven in incidenteel hoger beroep, (met producties),
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep (met producties),
- een antwoordakte aan de zijde van [geïntimeerde] van 2 juli 2013,
- een antwoordakte aan de zijde van [appellante] van 30 juli 2013
- een akte houdende overlegging producties aan de zijde van [geïntimeerde] ter gelegenheid van het pleidooi;
- het gehouden pleidooi waarbij pleitnotities zijn overgelegd.
2.2
[appellante] heeft ter gelegenheid van het pleidooi nog een akte willen nemen teneinde producties over te leggen. Deze akte is, nadat [geïntimeerde] daartegen gemotiveerd bezwaar had gemaakt, door het hof geweigerd omdat de bedoelde producties niet tijdig aan het hof en aan partij [geïntimeerde] zijn toegezonden en zodanig van omvang zijn dat de wederpartij in redelijkheid niet meer de mogelijkheid had daarop inhoudelijk te reageren.
2.3
Na afloop van het pleidooi heeft het hof arrest bepaald.
2.4
De vordering van [appellante] luidt:
"te vernietigen het vonnis op 5 oktober 2012 onder zaaknummer/rolnummer: 202035/KL ZA 12-287 tussen partijen gewezen en, opnieuw rechtdoende, eiser in eerste aanleg, thans geïntimeerde, alsnog zijn vorderingen zoals omschreven in de inleidende dagvaarding in kort geding in eerste aanleg te ontzeggen, respectievelijk de vorderingen van eiser in eerste aanleg, thans geïntimeerde, in eerste aanleg af te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedure in beide instanties, dit laatste zo mogelijk bij arrest uitvoerbaar bij voorraad".
2.5
In incidenteel appel heeft [geïntimeerde] gevorderd:
"A. In het principaal appèl
(…) de vordering van [appellante] af te wijzen en het vonnis van de voorzieningenrechter d.d. 23 oktober 2012 op de gewraakte onderdelen in stand te laten, al dan niet onder verbetering van gronden, zulks onder veroordeling van [appellante] in de kosten van deze procedure, salaris advocaat daaronder begrepen, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
B. In het incidenteel appèl
(…) [appellante] te veroordelen zich te onthouden van verspreiding van uitlatingen gelijk aan of vergelijkbaar met de uitlatingen zoals zij in haar email van 20 augustus 2012 heeft gedaan, meer in het bijzonder uitlatingen waarbij een verband wordt gelegd tussen [geïntimeerde] respectievelijk zijn praktijkgenootschap enerzijds en een alcohol- en/of drugsverslaving anderzijds alsmede uitlatingen waarbij direct of indirect wordt gesteld of gesuggereerd dat [geïntimeerde], althans zijn praktijkvennootschap, in financiële moeilijkheden verkeert dan wel uitlatingen waarbij [geïntimeerde] in verband wordt gebracht met Braziliaanse maffia, het drugscircuit dan wel waarin hij beschuldigd wordt van het uiten van dreigementen richting [appellante] en/of haar familieleden, schending van het briefgeheim, valsheid in geschrifte en diefstal, een en ander op straffe van een dwangsom van € 100.000 voor iedere overtreding, met veroordeling van [appellante] in de kosten van dit geding".

3.De vaststaande feiten

Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 2 (2.1 tot en met 2.7) is geen grief ontwikkeld of anderszins van bezwaren gebleken, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan. Samen met hetgeen in hoger beroep (als gesteld en niet voldoende betwist) voorshands als vaststaand kan worden aangenomen, komt dit op het volgende neer:
3.1
Tussen partijen heeft een arbeidsovereenkomst bestaan op grond waarvan [appellante] met ingang van 7 december 2011 in de functie van advocaat-stagiair in dienst zou treden van het kantoor van [geïntimeerde]. Deze overeenkomst is voor zij inging geëindigd. [appellante] heeft zich met ingang van 20 november 2011 op eigen verzoek laten schrappen van het tableau. [geïntimeerde] en [appellante] zijn vervolgens overeengekomen dat [appellante] in de functie van juridisch medewerker werkzaamheden voor het advocatenkantoor van [geïntimeerde] zou verrichtten.
3.2
Op 16 juli 2012 heeft [appellante] de samenwerking tussen partijen beëindigd.
3.3
[appellante] heeft op 3 augustus 2012 het faillissement van het advocatenkantoor van [geïntimeerde] aangevraagd. Op 21 augustus 2012 is het verzoekschrift van [appellante] behandeld en bij vonnis van 24 augustus 2012 is het verzoek van [appellante] afgewezen.
3.4
Op 20 augustus 2012 heeft [appellante] een e-mail, gericht aan [geïntimeerde], gestuurd naar zowel [geïntimeerde] als naar (onder meer) de Nederlandse Orde van Advocaten, de Deken van de Orde van Advocaten van het arrondissement van de (toenmalige) Rechtbank Zwolle-Lelystad en de Hoofd Officier van Justitie. De e-mail van [appellante] bevat onder meer de volgende passages:
‘Deze brief zend ik heden, 20 augustus 2012 aan [geïntimeerde] met gelijktijdig in de Bcc afschrift aan de Deken, de HOvJ, de AG, fraude-beambte, de politie en de toezichthouder advocatuur, alsmede aan rechtzoekenden en advocaten die door [geïntimeerde] ernstig in hun belangen worden geschaad, danwel slachtoffer dreigen te worden van chantagepraktijken en bedreigingen of schade anderszins door R. [geïntimeerde].’
‘Ook vertelde u mij inmiddels meermaals over uw probleem met wat u noemde “Braziliaanse maffia"
‘(…) u (was, vzr.) zelden vaker dan drie keer een paar uurtjes per week op kantoor (…), maar nimmer zonder glas witte wijn op uw bureau. Als u niet op kantoor was, moest ik altijd uw broer vragen om de dossiers van uw kamer te halen, omdat u uw deur op slot deed. Het heeft niet lang geduurd voordat ik ging begrijpen dat u geen “poedersuiker van oliebollen” op uw kamer verborg.’
‘U heeft mij inmiddels meermaals bedreigd en laten bedreigen. Ik weet dat ik niet de enige ben die wordt bedreigd door u. Ik laat mij echter niet intimideren, en ik ben niet onder de indruk te krijgen door uw contacten met figuren uit uw drugscircuit en de dreigementen die u naar mij en de mijnen uit. Ik heb enkele weken geleden de politie reeds geïnformeerd over hetgeen ik weet, en mijn computer en laptop zijn veiliggesteld door justitie. De politie was terstond op de hoogte toen u midden in de nacht uw “vriendjes” bij mij voor de deur liet rondhangen.
Mijn huis zowel als mijn gezin staat onder bescherming. Het is maar dat u het weet.’
3.5
Op 5 september 2012 heeft [geïntimeerde] aangifte gedaan van smaad en laster. Deze aangifte bevat onder meer de volgende passage:
‘Direct diezelfde dag kreeg ik om 21.59 uur een mail verzonden door [appellante] met daarin allerlei tenlasteleggingen, dat ik een alcohol- en drugsverslaving zou hebben, contacten heb met de maffia, dat ik strikt persoonlijke en vertrouwelijke stukken naar buiten heb gebracht, dat ik post zou hebben geopend, gekopieerd en vernietigd. Het is allemaal lariekoek. Deze mail heeft zij verzonden naar de politie, toezicht advocatuur, de HOVJ, de AG, de deken en dus openlijk verspreid. Ik heb bij Meester P.A.M. Manning, deken van de orde van advocaten arrondissement Zwolle/Lelystad, geïnformeerd en hij heeft deze mail daadwerkelijk ontvangen. Ik ga ervan uit dat de rest deze mail dan ook heeft ontvangen.’
3.6
Bij brieven van 6 en 19 september 2012 heeft de advocaat van [geïntimeerde] [appellante] gesommeerd een rectificatie te versturen en zich in het vervolg te onthouden van het verspreiden van negatieve berichten.
3.7
[appellante] heeft aan de sommaties geen gevolg gegeven.
3.8
[appellante] heeft uitvoering gegeven aan de door de voorzieningenrechter in eerste aanleg ten laste van [appellante] uitgesproken veroordeling (het sturen van een rectificatie aan alle geadresseerden van het e-mail bericht van 20 augustus 2012).

4.De beslissing in eerste aanleg

[geïntimeerde] vorderde in eerste aanleg dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
[appellante] veroordeelt binnen vierentwintig uur na betekening van het vonnis aan een ieder aan wie [appellante] het e-mailbericht 20 augustus 2012 heeft verzonden een e-mailbericht te verzenden met de navolgende tekst:
‘Op 20 augustus 2012 heb ik u een email bericht verzonden waarin ik onder meer heb vermeld dat [geïntimeerde], advocaat te Almere, alcoholist is, drugsverslaafd, contacten heeft met de maffia en mij heeft bedreigd waardoor ik en mijn gezin onder permanente politiebewaking staan. Deze inhoud van dat email bericht is onjuist en gebaseerd op onwaarheden. Ik herroep hierbij de in het hiervoor bedoelde email bericht van 20 augustus 2012 gedane beweringen en negatieve uitlatingen met betrekking tot [geïntimeerde] en bied aan [geïntimeerde] mijn verontschuldigingen aan voor de mijnerzijds in dat email bericht geuite onwaarheden.’
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 per dag of deel van een dag waarop [appellante] in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen, zulks met een maximum van € 250.000,00;
[appellante] verbiedt zich op enigerlei wijze in negatieve zin uit te laten over [geïntimeerde], zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per overtreding;
[appellante] veroordeelt in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten ad € 131,00 zonder betekening en € 199,00 ingeval van betekening, indien en voor zover [appellante] niet binnen twee dagen na dit vonnis, dan wel binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, na betekening van dit vonnis aan dit vonnis heeft voldaan.
Behoudens het onder II gevorderde heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, met dien verstande dat de dwangsom is bepaald op € 250,-- per dag met een maximum van € 25.000,--.

5.De grieven

5.1
De zeven grieven in het principaal leggen het vonnis in eerste aanleg in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor. Het hof zal die grieven gezamenlijk behandelen.
5.2
In het incidenteel appel vordert [geïntimeerde] naast bekrachtiging van het vonnis in eerste aanleg dat het [appellante] wordt veroordeeld zich te onthouden van verspreiding van uitlatingen
gelijk aan of vergelijkbaar met de uitlatingen zoals zij in heer e-mail van 20 augustus 2012 heeft gedaan, een en ander zoals hiervoor onder 2.5 aangegeven.

6.Het (spoedeisend) belang

Ook al heeft [appellante] uitvoering gegeven aan de door de voorzieningenrechter gegeven veroordeling, haar belang bij dit hoger beroep is voldoende gegeven door de kostenveroordeling in eerste aanleg. De vorderingen van [geïntimeerde] hebben naar haar aard een spoedeisend karakter.

7.De grieven in het principaal appel

7.1
Voorop staat dat, in geval de bodemrechter reeds een uitspraak heeft gedaan, de voorzieningenrechter - waaronder ook de voorzieningenrechter in appel moet worden begrepen - zijn uitspraak in beginsel dient af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, zonder daarbij de kans van slagen van een tegen dat oordeel ingesteld rechtsmiddel te betrekken en ongeacht of dit oordeel is gegeven in een tussenvonnis of een eindvonnis, in de overwegingen of het dictum (
HR 19 mei 2000,
ECLI:NL:HR:2000:AA5870).
7.2
Het hof stelt vast dat de rechtbank Midden-Nederland in haar vonnis van 30 oktober 2013 (productie 43 bij de ten pleidooie genomen akte zijdens [geïntimeerde]) in de zaak van [geïntimeerde] tegen [appellante] (zaaksnummer 638879 CV 12-16612) heeft overwogen dat [appellante] betwist dat zij - door het verzenden van het e-mail bericht van 20 augustus 2012 - onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld en dat zij die betwisting enkel heeft onderbouwd door te verwijzen naar de memorie van grieven (met bijlagen) welke [appellante] heeft genomen in de onderhavige kort geding procedure. De rechtbank heeft vervolgens overwogen en beslist dat [geïntimeerde] door het verzenden van het e-mailbericht van 20 augustus 2012 naar de onder de vaststaande feiten genoemde personen/instanties in zijn eer en goede naam is aangetast, na te hebben vastgesteld dat de in dat e-mail bericht door [appellante] geuite beschuldigingen ongefundeerd zijn. De rechtbank heeft bij die beslissing alle door [appellante] overgelegde verklaringen van derden betrokken.
7.3
Nu het feitenmateriaal waarop [appellante] haar betwisting (dat zij onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld) baseert, hetzelfde is als in dit kort geding, zal het hof zijn beslissing afstemmen op die van de bodemrechter in het vonnis van 30 oktober 2013. Daartoe is des te meer reden nu, zoals blijkt uit de door [geïntimeerde] ter gelegenheid van het pleidooi overgelegde producties 37 tot en met 41, alle tot nu toe door de Raad van Discipline te Zwolle-Lelystad c.q. het ressort Arnhem-Leeuwarden behandelde klachten tegen [geïntimeerde], betreffende de onderhavige beschuldigingen, ongegrond zijn verklaard. Een en ander impliceert dat de grieven in het principaal appel geen doel treffen, zodat het vonnis van de voorzieningenrechter in zoverre dient te worden bekrachtigd.

8.De grief in het incidenteel appel

8.1
[geïntimeerde] heeft (als productie 42 bij zijn akte ter gelegenheid van het pleidooi) een column overgelegd van de journalist [journalist]. [journalist] geeft in die column aan dat hij contact heeft gehad met een advocate, door hem aangeduid als A., zulks naar aanleiding van een e-mail bericht van deze advocate aan Advocatie, een publieke nieuwssite over de advocatuur. Advocate A. vertelde hem een "wild verhaal" over haar voormalige werkgever advocaat B. Advocate A. betichtte advocaat B. van het witwassen van Braziliaans drugsgeld via zijn derdenrekening, het zich laten betalen in cocaïne en het gebruiken van drugs en drank onder werktijd, het zich onnodig grievend uitlaten over cliënten. Ook zou hij haar gedwongen hebben in rechte te liegen en post- en e-mailverkeer hebben gemanipuleerd. [journalist] geeft in zijn verklaring aan dat een collega (een journalist van de Volkskrant) door dezelfde advocate is benaderd, maar er uiteindelijk niets mee heeft gedaan omdat hij het verhaal niet "hard" had kunnen krijgen. Ook [journalist] is niet tot publicatie overgegaan.
8.2
[geïntimeerde] baseert zijn nadere vordering onder meer op deze verklaring, welke naar hij stelt aantoont dat [appellante] doorgaat met het publiekelijk beschuldigen van [geïntimeerde] van gedragingen soortgelijk aan die staan vermeld in het e-mail bericht van 20 augustus 2012.
8.3
[appellante] betwist met de betreffende journalisten te hebben gesproken.
8.4
Het hof gaat aan die betwisting voorbij en houdt het er voorshands op dat de door [journalist] als A. aangeduide advocate wel degelijk [appellante] betreft. De vele details (waaronder de verwijzing naar een beslissing van de raad van discipline van 31 juli jl.) in de verklaring van [journalist], welke overeenstemmen met hetgeen uit het onderhavige procesdossier naar voren is gekomen, maken dat immers volstrekt aannemelijk.
8.5
De verklaring van [journalist] maakt voorshands voldoende duidelijk dat [appellante], ook nadat zij had voldaan aan de veroordeling in kort geding in eerste aanleg, doorgaat met haar kruistocht tegen [geïntimeerde] en rechtvaardigt de door [geïntimeerde] in het incidenteel hoger beroep gevorderde voorziening, met dien verstande dat het hof de dwangsom zal matigen tot
€ 25.000,-- per overtreding. Voor het verbod om zich uit te laten over de financiële moeilijkheden waarin [geïntimeerde] zou verkeren, biedt het door [geïntimeerde] gestelde onvoldoende grond, zodat het hof dat buiten beschouwing laat

9.Slotsom

Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal aanvullend worden veroordeeld tot het zich onthouden van verspreiding van uitlatingen
gelijk aan of vergelijkbaar met de uitlatingen zoals zij in haar e-mail van 20 augustus 2012 heeft gedaan, een en ander zoals hierna in het dictum zal worden aangegeven.
[appellante] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure in hoger beroep in het principaal en in het incidenteel appel (tezamen 3 punten tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het kort geding vonnis d.d. 5 oktober 2012, waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] zich te onthouden van verspreiding van uitlatingen gelijk aan of vergelijkbaar met de uitlatingen zoals zij die in haar e-mail bericht van 20 augustus 2012 heeft gedaan, meer in het bijzonder uitlatingen waarbij een verband wordt gelegd tussen [geïntimeerde], respectievelijk zijn praktijkvennootschap enerzijds en een alcohol- en/of drugsverslaving anderzijds, alsmede uitlatingen waarbij direct of indirect wordt gesteld of gesuggereerd dat [geïntimeerde] banden heeft met de Braziliaanse maffia, het drugscircuit, dan wel uitlatingen waarin hij beschuldigd wordt van het uiten van dreigementen richting [appellante] en/of haar familieleden, schending van het briefgeheim en/of valsheid in geschrifte en/of diefstal, een en ander op straffe van een dwangsom van € 25.000,-- voor iedere overtreding van dit gebod;
veroordeelt [appellante] in de kosten van deze procedure in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 291,-- aan verschotten en op € 2.682,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. K.E. Mollema, H. de Hek en A.W. Jongbloed en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
10 december 2013.