In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 23 september 2013 een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind] heeft verleend. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en [kind] terug te brengen naar zijn vader of haar in staat te stellen voor [kind] te zorgen. Bureau Jeugdzorg Friesland (BJZ) heeft het verzoek van de moeder bestreden en geconcludeerd tot ongegrond verklaring van het appelschrift.
Het hof heeft de zaak behandeld op 22 november 2013, waarbij de advocaat van de moeder en vertegenwoordigers van BJZ aanwezig waren. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de kinderrechter niet bevoegd was om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen en dat de motivering voor deze machtiging inhoudelijk ontoereikend was. De vader heeft in een aparte procedure hoger beroep ingesteld bij het hof Den Haag en heeft een verzoek tot verwijzing naar dat hof gedaan.
Het hof heeft vastgesteld dat het bevoegd is om kennis te nemen van het hoger beroep van de moeder, aangezien dit gericht is tegen een beschikking van de kinderrechter in zijn ressort. Het hof heeft ook geoordeeld dat er geen beletselen zijn om de moeder in haar hoger beroep te ontvangen, ondanks het feit dat de machtiging tot uithuisplaatsing inmiddels was verstreken en de moeder naar Curaçao was vertrokken.
Na beoordeling van de feiten en omstandigheden, waaronder de opvoedingssituatie van [kind] en de rol van de ouders, heeft het hof geconcludeerd dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd. Het hof heeft geoordeeld dat de kinderrechter terecht de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend, omdat dit noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De slotsom is dat het verzoek van de vader tot verwijzing naar het hof Den Haag is afgewezen en de beschikking van de kinderrechter is bekrachtigd.