Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Blijkens de in hoger beroep overgelegde jaarrekeningen heeft de vof over 2008 en 2009 een winst behaald van respectievelijk € 73.567,- en € 40.727,-. In 2009 heeft [appellant] in overleg met de Rabobank, hulp gezocht bij het Ondernemersklankbord. Op advies van het Ondernemersklankbord hebben [appellant] en [appellante] een BBZ-lening aangevraagd bij de gemeente [woonplaats]. Op basis van een (niet aan het hof overgelegd) IMK-rapport werd aan [appellant] en [appellante] in 2010 een lening van € 75.000,- verstrekt.
De vof heeft over 2010 een verlies geleden van € 19.272,-; op 31 december 2010 bedroeg het negatief eigen vermogen € 313.039,-. In 2011 hebben [appellant] en [appellante] naast hun eerste hypotheek van € 500.000,- een tweede hypotheek van € 65.000,- op hun woning genomen. Over 2011 boekte de vof een winst van € 104.935,-; op 31 december 2011 bedroeg het negatief eigen vermogen € 261.882,-.
In mei 2012 is [appellante] uitgetreden als vennoot en is een voormalige klant van [appellant], Meervoudholland B.V., met een nieuwe BV, SST Holding B.V., tot de vof toegetreden.
Uit de eveneens in hoger beroep overgelegde winst- en verliesrekening blijkt dat de vof een verlies heeft geleden van € 24.038,- over 2012 en van € 22.003,- over een deel van 2013.
is thans fulltime werkzaam in het bedrijf van zijn zoon tegen een salaris van
€ 1.500,- netto per maand. [appellante] werkt als schoonmaakster van vakantiewoningen op basis van een nul urencontract. Het betreft seizoenswerkzaamheden, waarmee [appellante]
naar eigen zeggen circa € 300,- (netto) per maand verdient.
€ 367.500,-. Tot deze schuldenlast behoren onder meer een schuld aan AKZO Nobel Car Refinishes B.V. van € 43.761,62, een (rest)schuld aan de gemeente [woonplaats] van ruim
€ 53.000,-, een schuld aan Rabobank Vaart- en Vechtstreek van € 99.105,17 en twee schulden aan de Belastingdienst van respectievelijk € 16.559,- (inkomensheffing 2011) en
€ 96.532,- (omzetbelasting 2011/2012, loonheffingen over 2011/2012 en over januari 2013).
Voorts kan [appellant] - nog steeds volgens de rechtbank - in ernstige mate worden verweten dat hij zich vanaf mei 2012, het moment dat er een nieuwe vennoot is toegetreden, in het geheel niet meer met de bedrijfsvoering heeft bemoeid. [appellant] is immers ook nadien vennoot gebleven. De verplichtingen als hiervoor genoemd zijn derhalve voor [appellant], als vennoot, ook nadien blijven bestaan. [appellante] kan zich niet achter [appellant] verschuilen en [appellant] niet achter de nieuwe vennoot en leidinggevenden, nu zij als ondernemers daarvoor ook zelf verantwoordelijk bleven. Dat [appellante] zich nooit heeft bezig gehouden met de financiën en [appellant] niet meer sinds de (gedeeltelijke) overname en derhalve niet wist dat er zoveel schulden waren en hierover ook niet is ingelicht, komt voor hun risico, aldus de rechtbank.
Uit het voorgaande concludeerde de rechtbank dat [appellant] en [appellante], naar [appellant] zelf ter zitting ook heeft erkend, te lang zijn doorgegaan met het bedrijf. Ook nadien, in 2011, zijn immers schulden aan de Belastingdienst (blijven) ontstaan. Voorts zijn de schulden ook in 2012 nog verder opgelopen. Weliswaar is [appellante] in mei 2012 uitgetreden, waarna een andere vennoot is toegetreden, doch dit maakt niet anders dat [appellant] en [appellante] eerder hadden moeten stoppen. Dat getracht is zo lang mogelijk door te gaan voor de werknemers, maakt het oordeel voor de rechtbank niet anders.
De schulden, onder meer aan de Belastingdienst, zijn verder opgelopen dan nodig was geweest, hetgeen [appellant] en [appellante] kan worden verweten, aldus de rechtbank.
Het hof stelt voorts vast dat [appellant] en [appellante] ook na het verkrijgen van de BBZ-lening in 2010 en de verhoging van hun hypotheek in 2011 het tij niet hebben kunnen keren. Dat volgens de stelling van [appellant] en [appellante] de vof na het winstgevende jaar 2011 er (veel) beter voor stond, vindt naar het oordeel van het hof geen steun in de in hoger beroep overgelegde stukken, waaronder de jaarrekeningen en de winst- en verliesrekeningen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat, naast het reeds genoemde feit dat [appellant] en [appellante] niet (meer) in staat waren hun verplichting tot afdracht van omzetbelasting en loonheffing na te komen, ook is gebleken dat aan het einde van het boekjaar 2011 nog steeds sprake was van een fors negatief eigen vermogen (bijna € 262.000,-).
Dat [appellant] en [appellante] in mei 2012 ervoor hebben gekozen [appellante] als vennoot te laten uittreden en in haar plaats Meervoudholland B.V. met een holding tot de vof toe te laten, hield naar het oordeel van het hof al een zeker risico in. Het hof is van oordeel dat ongeacht de realiteitswaarde van de door [appellant] gemaakte inschatting - [appellant] had de verwachting dat de personen die na de toetreding van de nieuwe vennoot in mei 2012 een rol zouden gaan spelen gezien hun kwalificaties de vof naar een hoger plan zouden brengen - de precaire financiële positie van de vof [appellant] aanleiding had moeten geven om een scherp toezicht te houden op de gang van zaken binnen de vof.
Niet in debat is dat hiervan onvoldoende sprake is geweest. [appellant] heeft ook zelf erkend dat hij weinig zicht had en heeft gehouden op het reilen en zeilen van de vof vanaf mei 2012.
Door onvoldoende toezicht te houden op de vof heeft [appellant] naar het oordeel van het hof een (te) groot risico genomen, dat zich nadien ook heeft verwezenlijkt gezien het verder oplopen van de al omvangrijke schuldenlast.
4.De beslissing
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, H.C. Frankena en F.J.P. Lock en is op 5 december 2013 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.