ECLI:NL:GHARL:2013:9241

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
3 december 2013
Zaaknummer
200.127.014
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voeging in hoger beroep met betrekking tot eerdere vonnissen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het verzoek van de appellant tot voeging van twee aparte zaken werd afgewezen. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen twee vonnissen van de rechtbank Oost-Nederland, die beide betrekking hadden op (deels) dezelfde partijen. De appellant vorderde voeging van beide zaken en vroeg het hof om terug te komen op de beslissing van de rolraadsheer die akte niet-dienen had verleend in de eerste zaak. Het hof overwoog dat het niet als een interne appelinstantie van de beslissingen van de rolraadsheer kon worden beschouwd en dat er onvoldoende gronden waren aangevoerd om terug te komen op de eerder genomen beslissing. Het hof concludeerde dat de appellant geen grieven had geformuleerd tegen het vonnis waarvan beroep, wat leidde tot de waarschijnlijkheid van niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep. De vordering tot voeging werd afgewezen, mede gezien de rechtspraak van de Hoge Raad van 12 juli 2013, waaruit bleek dat de appellant geen rechtens te honoreren belang had bij een gevoegde behandeling. Het hof oordeelde dat de appellant in de kosten van het incident werd veroordeeld, vastgesteld op € 1.788,-. De zaak werd vervolgens verwezen naar de roldatum van 17 december 2013 voor het vragen van arrest in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

afdeling civiel recht
locatie Arnhem
zaaknummer gerechtshof 200.127.014
(zaaknummer rechtbank Oost-Nederland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem: 213709)
arrest van de derde civiele kamer van 3 december 2013
inzake
[appellant ],
wonende te [woonplaats appellant], gemeente [naam gemeente],
appellant in het principaal beroep,
eiser in het incident,
advocaat: mr. C.J. van Dijk,
tegen:

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Promocean The Netherlands B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de vennootschap naar het recht van de British Virgin Islands
Li &Fung (B.V.I.) Limited,
gevestigd te Torotla, British Virgin Islands,
3. de vennootschap naar het recht van Hong Kong (Volksrepubliek China)
Li &Fung Limited,
gevestigd te Hong Kong (Volksrepubliek China),
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
verweersters in het incident,
advocaat: mr. I.S. Oosterhoff.
Appellant/eiser wordt hierna [appellant ] genoemd. Geïntimeerden/verweersters gezamenlijk zullen Promocean c.s. worden genoemd.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
16 januari 2013 dat de rechtbank Oost-Nederland, team kanton en handelsrecht, zittings-plaats Arnhem, heeft gewezen tussen [appellant ] als eiser en Promocean c.s. als gedaagden.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[appellant ] heeft bij exploot van 12 april 2013 aangezegd van dat vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van Promocean c.s. voor dit hof tegen de zitting van
10 september 2013.
2.2
Bij exploot van anticipatie van 8 mei 2013 hebben Promocean c.s. [appellant ] aangezegd en opgeroepen om te verschijnen op 21 mei 2013.
2.3
Op 21 mei 2013 heeft mr. C.J. van Dijk zich als advocaat voor [appellant ] gesteld. De zaak is verwezen naar de rol van 2 juli 2013 voor het nemen van de memorie van grieven aan de zijde van [appellant ]. Op 2 juli 2013 en vervolgens op 13 augustus 2013 heeft [appellant ] niet van grieven gediend en is de zaak uiteiendelijk aangehouden tot 27 augustus 2013. Op 18 juli 2013 heeft Promocean c.s. [appellant ] peremptoir gesteld en (op juiste wijze) akte niet-dienen aangezegd tegen de rol van 27 augustus 2013.
3.3
Op de roldatum 27 augustus 2013 heeft [appellant ] niet van grieven gediend en is door de rolraadsheer akte niet-dienen verleend voor de memorie van grieven. Tegen deze beslissing heeft [appellant ] bezwaar gemaakt bij brief van 29 augustus 2013 en hij heeft verzocht om herziening van de verleende akte van niet-dienen. Dit verzoek om herziening is door de rolraadsheer bij brief aan [appellant ] van 29 augustus 2013 gemotiveerd afgewezen.
3.4
Op de roldatum 27 augustus 2013 heeft [appellant ] een incidentele vordering tot voeging ingesteld. Op de roldatum 10 september 2013 hebben Promocean c.s. een conclusie van antwoord in het incident genomen. Op de roldatum 24 september 2013 heeft [appellant ] pleidooi in het incident gevraagd.
3.5
Ter terechtzitting van 1 november 2013 hebben partijen de zaak in het incident doen bepleiten, [appellant ] door mr. C.J. van Dijk, advocaat te Ede, en Promocean c.s. door mr. I.S. Oosterhoff, advocaat te Amsterdam. Mr. Van Dijk heeft daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
3.6
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest in het incident bepaald.

4.De motivering van de beslissing in het incident

4.1
[appellant ] heeft bij incidentele conclusie van 27 augustus 2013 geconcludeerd dat het hof ex artikel 222 juncto 353 Rv de onderhavige zaak bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.127.014, zal voegen met de op 10 september 2013 bij het gerechtshof ter rolle te introduceren verwante appelprocedure tussen [appellant ], Trientalis Investments B.V. en Liddok B.V. als appellanten (gedaagden in eerste aanleg) en Promocean The Netherlands B.V., Promocean GmbH, Promocean France SAS en Promocean Spain SL als geïntimeerden (eisers in eerste aanleg) met veroordeling van Promocean c.s. in de kosten van dit voegingsincident. De laatstbedoelde zaak is inmiddels bij het hof in behandeling onder zaaknummer 200.132.538. Deze zaak staat op de roldatum 5 november 2013 voor memorie van grieven aan de zijde van [appellant ].
4.2
Promocean c.s. hebben bij conclusie van antwoord in het voegingsincident aangevoerd, kort samengevat, dat sprake is van een gebrek aan belang alsmede dat voeging niet mogelijk dan wel onwenselijk is en hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant ] dan wel dat zijn vordering zal worden afgewezen, met diens veroordeling in de kosten van het incident.
4.3
Het hof stelt voorop dat, wat er zij van het door [appellant ] gestelde omtrent (al dan niet) voeging in eerste aanleg, het vaststaat dat de rechtbank Oost-Nederland twee vonnissen heeft gewezen (met de zaaknummers 213709 en 193155) en dat [appellant ] tegen beide vonnissen bij (twee) aparte dagvaardingen in hoger beroep is gekomen zodat in hoger beroep sprake is van twee aparte zaken (met de zaaknummers 200.127.014 respectievelijk 200.132.538).
4.4
Aan het hof ligt thans ter beoordeling voor de incidentele vordering tot voeging, zoals ook door [appellant ] bij gelegenheid van de pleidooien is bevestigd, en daarmee niet de beoordeling van en in de hoofdzaak.
4.5
Het hof overweegt als volgt. Voor zover [appellant ] de akte niet-dienen aan de orde heeft wensen stellen, is het hof van oordeel dat de beoordeling daarvan niet in het onderhavige incident ter beoordeling aan het hof voorligt, maar uitsluitend in de hoofdzaak. Nu hier slechts in het incident wordt geprocedeerd en arrest wordt gevraagd, ligt de beoordeling van de juistheid van het verlenen van de akte niet-dienen aldus thans op zichzelf niet ter beoordeling aan het hof voor.
4.6
Voor zover [appellant ] heeft bedoeld dat het hof bij de beoordeling van de incidentele vordering rekening zal (dienen te) houden met hetgeen ter zake van de akte niet-dienen in de hoofdzaak aan de orde zal komen, overweegt het hof als volgt.
4.7
Een rolbeschikking tot het verlenen van akte niet-dienen is een (tussen)arrest waartegen bij eindarrest cassatieberoep open staat. [appellant ] heeft bepleit dat ter voorkoming van een “cassatierondje” het hof dient terug te komen op de beslissing van de rolraadsheer tot het verlenen van de akte niet-dienen. Naar vaste rechtspraak kan, behoudens beperkte uitzonderingen, van de gegeven verlening van akte niet-dienen in dezelfde instantie niet worden teruggekomen. Voor aanvaarding van een uitzondering is plaats ingeval bijzondere, door de rechter in zijn desbetreffende beslissing nauwkeurig aan te geven omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan een dergelijke eindbeslissing zou zijn gebonden en geen gelegenheid zou kunnen geven tot herstel van fouten van beperkte betekenis (HR 1 mei 1998,
LJN:ZC2640). Bij beslissing van de rolraadsheer op het verzoek tot herziening van de rolbeschikking tot akte niet-dienen is reeds gemotiveerd beslist dat en waarom aan de op 11 september 2012 gegeven beslissing wordt vastgehouden. [appellant ] heeft bij gelegenheid van de pleidooien erkend dat de rolraadsheer en het hof een en ondeelbaar zijn (vergelijk artikel 1.2 aanhef en sub a Landelijk Procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven). Het hof kan niet als een interne appelinstantie van de beslissingen van de rolraadsheer worden beschouwd. Tegen de achtergrond dat tegen de rolbeslissing cassatieberoep open staat althans zal staan, acht het hof het bij de huidige stand van zaken vooralsnog onvoldoende aannemelijk dat het hof terug zal komen op de verleende akte niet-dienen. Daartoe zijn onvoldoende gronden aangevoerd en gebleken, die het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan de voornoemde beslissing zou zijn gebonden. Naar het oordeel van het hof bestaat er evenmin aanleiding terug te komen op deze beslissing bij toepassing van de rechtspraak na 2008 ter zake van de leer van de bindende eindbeslissing in het algemeen (onder meer HR 25 april 2008, NJ 2008, 553). Niet gebleken is dat de eerdere beslissing berustte op een ondeugdelijke grondslag, in die zin dat sprake zou zijn van een onjuiste feitelijke of juridische grondslag.
4.8
Van misbruik van procesrecht aan de zijde van Promocean c.s., onder meer ter zake van het anticipatie-exploot, is niet gebleken. Het stond Promocean c.s. in beginsel vrij om slechts in een van beide appelzaken een anticipatie-exploot uit te brengen. Daarbij komt dat zij deze keuze heeft gemotiveerd door te wijzen op de problemen met betekening aan buitenlandse partijen. Of dit strikt noodzakelijk was, zoals [appellant ] heeft bestreden, kan in het midden blijven; de keuze daarvoor kan niet als misbruik worden aangemerkt. Ook de peremptoirstelling en het vragen van akte niet-dienen zijn niet aan te merken als misbruik van procesrecht. Bijkomende omstandigheden die dit onrechtmatig zouden maken zijn onvoldoende gesteld of gebleken. Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat het bij de huidige stand van zaken en bekende omstandigheden niet aannemelijk is dat het hof in de hoofdzaak tot de conclusie zal komen dat de akte niet-dienen ten onrechte is verleend en dat er dus geen reden zal bestaan om op de verleende akte niet-dienen terug te komen, zodat het recht om de memorie van grieven te nemen als vervallen moet worden beschouwd.
4.9
In het arrest van 12 juli 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ5664) heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen: "
De verplichting van partijen tegenover elkaar om onredelijke vertraging van de procedure te voorkomen (art. 20 lid 2 Rv) en de goede procesorde brengen mee dat op de roldatum waartegen partijperemtoirstelling en aanzegging van akte van niet-dienen voor memorie van grieven heeft plaatsgevonden, van grieven behoort te worden gediend. Dat is niet anders indien op die roldatum voeging wegens verknochtheid van zaken wordt gevorderd, ook al wordt op een dergelijke vordering vaak beslist voordat in de hoofdzaak wordt beslist. De hoofdzaak wordt door die vordering niet geschorst, zodat een partijperemtoirstelling of een aanzegging van akte van niet-dienen daardoor niet vervalt.
De rolraadsheer heeft dan ook met juistheid beslist dat het recht van Saldal c.s. was vervallen om de memorie van grieven te nemen. Het onderdeel is daarom ongegrond. (…) Het voorgaande brengt mee dat Saldal c.s. geen belang hebben bij de klacht van onderdeel 2 tegen het oordeel van het hof dat zij geen belang hebben bij de vordering tot voeging."
4.1
Tegen de achtergrond van de onder 4.9 bedoelde rechtspraak heeft [appellant ] geen belang bij de onderhavige vordering tot voeging omdat het in de rede ligt dat in de hoofdzaak enkel een niet-ontvankelijk verklaring van [appellant ] zal kunnen volgen. [appellant ] heeft immers geen grieven geformuleerd tegen het vonnis waarvan beroep, zoals bij gelegenheid van de pleidooien ook is erkend, zodat hij waarschijnlijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard in dit hoger beroep. [appellant ] heeft aldus bij deze stand van zaken geen rechtens te honoreren belang bij een gevoegde behandeling zoals hij heeft verzocht, nu het in de onderhavige hoofdzaak niet tot een inhoudelijke behandeling van de vorderingen van [appellant ] in deze procedure zal kunnen komen.
4.11
Het beroep op artikel 6 EVRM faalt. Zoals hiervoor is overwogen is van misbruik van procesrecht niet gebleken. Dat door voeging te weigeren de eerlijke rechtsgang zal worden geschonden, is niet gebleken. Ook hetgeen [appellant ] voor het overige heeft aangevoerd leidt in dit geding niet tot een ander oordeel.
Slotsom4.12 De conclusie luidt dat de incidentele vordering tot voeging bij de huidige stand van zaken bij gebrek aan belang moet worden afgewezen en dat [appellant ] als de in het ongelijk te stellen partij zal worden veroordeeld in de kosten van dit incident. Deze kosten worden aan de zijde van Promocean c.s. worden begroot op € 1.788,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief.

5.De beslissing

Het hof, recht doende
in het incident:
wijst af het verzoek tot voeging;
veroordeelt [appellant ] in de kosten van dit incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Promocean c.s. vastgesteld op € 1.788,-;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de roldatum van 17 december 2013 voor het vragen van arrest in de hoofdzaak.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.F.J.N. van Osch, H. van Loo en A.A. van Rossum en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 december 2013.