In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, die op 5 maart 2013 de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2008 en 2009 van belanghebbende heeft vernietigd. De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de kernvragen zijn of de Inspecteur afstand heeft gedaan van zijn recht om hoger beroep in te stellen, of er fouten zijn gemaakt bij de vaststelling van de aanslagen die navordering verhinderen, en of de Inspecteur bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de waarde van het bedrijfspand voor de jaren 2008 en 2009 tot de grondslag sparen en beleggen zou worden gerekend.
De Rechtbank had de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard en de navorderingsaanslagen vernietigd, waarbij de Inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht. In hoger beroep heeft de Inspecteur de vragen ontkennend beantwoord, terwijl belanghebbende deze bevestigend heeft beantwoord. Het Hof heeft vastgesteld dat de Inspecteur zijn recht om hoger beroep in te stellen niet heeft prijsgegeven en dat er geen sprake is van een fout die navordering verhindert. Het Hof concludeert dat de navorderingen van de Inspecteur gegrond zijn, en bevestigt de uitspraken van de Rechtbank.
De uitspraak is gedaan door de eerste meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 december 2013. De proceskosten van belanghebbende zijn vastgesteld op € 17,28, en de Inspecteur is veroordeeld in deze kosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.