Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
5 september 2003 een overeenkomst gesloten met de aanduiding “contract vennootschap onder firma” (hierna: de overeenkomst). In artikel 17 van de overeenkomst is een geschillenregeling opgenomen. Die regeling bepaalt, samengevat, dat partijen alle geschillen verband houdend met de overeenkomst zullen proberen op te lossen door middel van mediation en dat, indien oplossing van een dergelijk geschil door middel van mediation onmogelijk is gebleken, alle geschillen zullen worden beslecht door een onafhankelijke arbiter. Partijen hebben een geschil gekregen dat verband houdt met de overeenkomst. [geïntimeerde] heeft [appellant] op 29 juni 2006 gedagvaard voor de rechtbank te Diekirch, Luxemburg, en van hem betaling van een som geld gevorderd. [appellant] heeft zich in de procedure bij de rechtbank te Diekirch voor alle weren beroepen op de onbevoegdheid van de rechtbank in verband met het in de geschillenregeling opgenomen arbitragebeding. De rechtbank te Diekirch heeft zich bij vonnis van 20 juni 2007, gezien genoemde geschillenregeling, onbevoegd verklaard. [geïntimeerde] heeft [appellant] vervolgens bij brief van 28 dan wel 29 november 2007 meegedeeld dat, als [appellant] niet binnen twee weken had bevestigd dat hij wilde meewerken aan mediation, hij ervan zou uitgaan dat [appellant] afzag van mediation, waarna hij de zaak bij arbiters aanhangig zou maken. [geïntimeerde] heeft binnen die twee weken geen reactie van [appellant] gekregen. Vervolgens heeft [geïntimeerde] zijn vordering ter beslechting aan de Raad van Arbitrage van de Kamer van Koophandel Oost-Nederland voorgelegd. [appellant] heeft voor de Raad van Arbitrage het verweer gevoerd dat die Raad onbevoegd is van het geschil kennis te nemen, gezien de (nietigheid van de overeenkomst met daarin de) geschillenregeling. De Raad van Arbitrage heeft dat verweer verworpen en bij vonnissen van 24 mei 2010, 7 september 2010, 24 januari 2011 en 23 maart 2011 uitspraak gedaan. [appellant] heeft [geïntimeerde] daarop gedagvaard voor de rechtbank Zutphen en gevorderd dat de rechtbank Zutphen die vonnissen van de Raad van Arbitrage op grond van artikel 1065 lid 1 aanhef en sub a Rv, zal vernietigen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding. [geïntimeerde] heeft de vordering bestreden. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van [appellant] op artikel 1065 lid 1 aanhef en sub a Rv niet slaagt, heeft zij de vordering van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten. [appellant] is van dat vonnis in hoger beroep gekomen.
“[appellant] soulève en premier lieu l’incompétence du tribunal saisi en raison de l’existence d’une clause compromissoire dans le contrat conclu entre parties.
(volgt de tekst van dat artikel 17, toevoeging hof)…
€ 362,71
€ 1.703,71