Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
ECHTELIJKE WONINGDe woning gelegen aan de [adres] zal zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen een periode van 2 jaar worden verkocht. Voorwaarden hierop is dat de man 6 maanden de tijd krijgt dit zelfstandig te doen en bij het niet slagen hierin direct een Makelaar inschakelt voor de verkoop hiervan binnen de resterende periode (van 1,5 jaar).Het minimum bedrag waarvoor het huis verkocht zal worden is netto € 1.100.000,-. De volledige overwaarde (dus ook als dit meer blijkt te zijn) zal door partijen gelijkelijk worden gedeeld onder aftrek van eventuele kosten verbonden aan verkoop.
4.De omvang van het geschil
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking bepaald dat de man met ingang van 6 juli 2012 een maandelijkse gebruiksvergoeding aan de vrouw dient te betalen van € 156,66 per maand tot de datum waarop de woning aan derden geleverd wordt of zoveel eerder of later als het gebruik door de man eindigt, en de verzoeken van de vrouw om een hogere gebruiksvergoeding en om een beheersregeling vast te stellen, afgewezen.
1. de navolgende regels te stellen voor genot, gebruik en beheer van de woning:
2. te bepalen dat de man aan de vrouw een vergoeding verschuldigd is voor het gebruik van de echtelijke woning van € 706,66 per maand met ingang van 25 augustus 2009 tot de datum waarop de woning aan derden geleverd wordt of zoveel eerder of later als het gebruik eindigt;
3. te bepalen dat de man in de kosten van deze procedure wordt veroordeeld.
a. primair: bepalen dat de man aan de vrouw geen gebruiksvergoeding verschuldigd is;
b. subsidiair: indien en voor zover het hof bepaalt dat door de man een gebruiksvergoeding dient te worden betaald, de gebruiksvergoeding te laten ingaan vanaf het moment van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg en daarbij te bepalen dat de gebruiksvergoeding eerst aan de vrouw dient te worden betaald op het moment van het transport van de woning aan een koper (en dus op het moment van de verdeling van de overwaarde),
alles met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
5.De motivering van de beslissing
In haar tweede en derde grief komt de vrouw op tegen de overwegingen van de kantonrechter terzake de door haar verzochte verlaging van de vraagprijs. Zij verzoekt de vraagprijs te stellen op € 765.000,- . Haar verzoek om een prijsverlaging wordt ondersteund door het advies van de makelaar. Het is niet reëel te verwachten dat er enig bod zal komen als de vraagprijs niet overeenkomstig het advies van de makelaar wordt verlaagd, aldus de vrouw.
De man betwist een en ander en stelt dat op geen enkele wijze vaststaat dat hij de verkoop van de woning frustreert.
Het hof is voorts van oordeel dat het verzoek van de vrouw de vraagprijs te verlagen en vast te stellen op € 765.000,- niet een verzoek is dat valt onder de strekking van
artikel 3:168 BW. Dat artikel ziet op een regeling inzake het genot, gebruik en het beheer van gemeenschappelijke goederen. Vaststelling van de vraagprijs kan niet gelden als een handeling van genot, gebruik of beheer.
De tweede en derde grief falen dan ook.
Met de man is het hof van oordeel dat nu de man uit detentie is ontslagen en de woning fulltime door hem wordt bewoond deze grief geen rol meer speelt. Niet gebleken is dat de man daarna niet mee heeft willen werken aan open dagen of aan afgifte van de sleutel voor een bezichtiging.
De vierde grief en subgrief falen eveneens.
5.6 Grief 5 van de vrouw en de grief in het incidenteel beroep van de man zien op de door de kantonrechter vastgestelde gebruiksvergoeding.
De vrouw stelt dat bij de berekening van de hoogte van de gebruiksvergoeding geen rekening behoort te worden gehouden met kosten die de man voor de woning maakt. Partijen hebben in het convenant ook afgesproken dat ieder zelf de eigen lasten van de woning behoorde te dragen. De man dient dan ook alle lasten met de bewoning en gebruik verband houdende kosten te dragen. Zij verzoekt een gebruiksvergoeding vast te stellen op € 706,66 per maand met ingang van 25 augustus 2009. Zij vindt de door haar verzochte rentevergoeding van 4 % redelijk.
De man betwist dat hij aan de vrouw een gebruiksvergoeding verschuldigd is. Hij stelt dat het niet redelijk is omdat:
-de vrouw de woning welbewust heeft verlaten;
-de vrouw met ingang van 2009 eigen vaste woonruimte heeft;
-de vrouw nooit eerder een gebruiksvergoeding heeft gevraagd;
-het convenant zo moet worden uitgelegd dat beide partijen van elkaar mochten verwachten dat een gebruiksvergoeding niet aan de orde was;
-hij alle vaste lasten van de woning inclusief kosten onderhoud en tuin betaalt;
-hij voorgesteld heeft de situatie om te draaien waarop de vrouw niet is ingegaan;
-hij een voorstel gedaan heeft de vrouw uit te kopen welk voorstel zij heeft afgewezen.
De man heeft voorts gesteld dat de vrouw haar rechten voor een gebruiksvergoeding verwerkt heeft door jarenlang stil te zitten en dat hij geen werk heeft, inteert op vermogen en niet weet waar hij de gebruiksvergoeding van zou moeten betalen.
Het hof stelt de waarde van de woning voor de vaststelling van een gebruiksvergoeding in redelijkheid en billijkheid op € 800.000,-. Volgens partijen is de woning belast met een hypotheek van € 376.000,-. De overwaarde bedraagt dan € 424.000,-. Het hof houdt rekening met een vergoeding van 3% over de helft van deze overwaarde, welk percentage overeenkomt met de hoogte van de huidige wettelijke rente. De door de man aan de vrouw te betalen gebruiksvergoeding bedraagt dan 3% van € 212.000,- derhalve € 6.360,- per jaar ofwel € 530,- per maand. Anders dan de kantonrechter ziet het hof geen aanleiding om de lasten van de woning ten laste van de vrouw te brengen, nu partijen in het convenant hebben afgesproken dat ieder de kosten van de eigen woning draagt.
Indien de lasten van de woning in mindering zouden worden gebracht op de gebruiksvergoeding zou dat inhouden dat de vrouw toch meedraagt in de man zijn lasten van de woning hetgeen in strijd is met de afspraak in het convenant.
Het hof is voorts van oordeel dat de man onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd dat hij de gebruiksvergoeding niet kan betalen. Hij heeft gesteld dat hij geen werk en geen inkomen heeft en inteert op zijn vermogen maar heeft dit niet geconcretiseerd noch aangetoond hoe groot dit vermogen is.
Het vorenstaande betekent dat de vijfde grief van de vrouw ten dele slaagt en dat de grief van de man in het incidentele beroep faalt.
.De man betwist dat en stelt dat het betalen van een gebruiksvergoeding onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid tot een onaanvaardbaar gevolg leidt. De vrouw heeft ook nimmer aanspraak gemaakt op een gebruiksvergoeding.
Partijen zijn in het convenant van 26 juni 2009 overeengekomen dat, mochten de marktomstandigheden zo slecht zijn dat verkoop van de woning onder de in het convenant opgenomen voorwaarden niet mogelijk is, het huis na de verkoopperiode van twee jaar te huur zal worden aangeboden. Nu dit niet is gebeurd en de man ook na 26 juni 2011 exclusief gebruik maakt van de woning, acht het hof het redelijk en billijk de gebruiksvergoeding na afloop van de verkoopperiode van twee jaar te laten ingaan. Derhalve zal het hof de ingangsdatum van de gebruiksvergoeding bepalen op 1 juli 2011.
Naar het oordeel van het hof staat aan het feit dat de vrouw voor het eerst bij het inleidende verzoekschrift van 6 juli 2012 om een gebruiksvergoeding heeft verzocht er niet aan in de weg dat ook over een daaraan voorafgaande periode (in dit geval van een jaar) een gebruiksvergoeding kan worden toegekend. De man had er rekening mee kunnen en behoren te houden dat deze vergoeding zou kunnen worden verzocht, temeer nu de echtelijke woning een aanzienlijke (over)waarde vertegenwoordigt en hij exclusief gebruik van de woning maakt. Het is in strijd met de redelijkheid die de ex-echtgenoten jegens elkaar in acht dienen te nemen, om de vrouw geen vergoeding toe te kennen en aldus geen rendement te doen genieten van haar aandeel in de woning. Het hof verwerpt daarmee tevens het beroep op rechtsverwerking. Voor het subsidiaire in incidenteel hoger beroep gedane verzoek van de man te bepalen dat de gebruiksvergoeding eerst aan de vrouw dient te worden betaald op het moment van het transport van de woning aan een koper en de verdeling van de overwaarden tussen partijen, ziet het hof gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dan ook onvoldoende grond en het hof zal dit verzoek afwijzen.