ECLI:NL:PHR:2000:AA9143
Parket bij de Hoge Raad
- E. de Vries Lentsch - Kostense
- Rechtspraak.nl
Mede-eigendom en gebruiksvergoeding tussen vennoten van een vennootschap onder firma
In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee vennoten van een vennootschap onder firma die in 1987 werd opgericht voor de exploitatie van een zaalverhuurbedrijf. De partijen, eiser en verweerder, hebben samen een pand gekocht dat in mede-eigendom toebehoort. Na de ontbinding van de vennootschap in 1987 heeft verweerder het bedrijf voortgezet, terwijl eiser aanspraak maakt op een gebruiksvergoeding voor het pand dat uitsluitend door verweerder wordt gebruikt. Eiser vordert een maandelijkse vergoeding van f 2.250,-, gebaseerd op de huurwaarde van het pand, en stelt dat hij recht heeft op de helft van deze vergoeding. Verweerder betwist de huurovereenkomst en stelt dat de kosten van het pand door beide partijen gedeeld moeten worden. De Rechtbank heeft de vordering van eiser afgewezen, omdat hij zijn betwisting van de door verweerder opgevoerde kosten niet heeft geadstrueerd.
Het Hof heeft in een tussenarrest geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij recht heeft op een gebruiksvergoeding, omdat hij niet heeft bewezen dat verweerder inkomsten verwerft uit de exploitatie van het pand. Eiser heeft cassatieberoep aangetekend tegen het eindarrest van het Hof, waarin het Hof het vonnis van de Rechtbank heeft bekrachtigd. De Procureur-Generaal heeft geconcludeerd dat het eindarrest van het Hof niet in stand kan blijven, omdat de uitleg van de vordering door het Hof onbegrijpelijk is. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep tegen het tussenarrest, maar tot vernietiging van het eindarrest met verwijzing ter verdere behandeling.
De zaak benadrukt de juridische aspecten van mede-eigendom en de verplichtingen van vennoten ten opzichte van elkaar, vooral in het kader van gebruiksvergoedingen en de redelijkheid en billijkheid die in dergelijke relaties moeten worden in acht genomen.