ECLI:NL:GHARL:2013:8967

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
26 november 2013
Zaaknummer
12/00683
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag omzetbelasting en heffingsrente voor handel in onroerende zaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 18 oktober 2012 een naheffingsaanslag omzetbelasting had verminderd. De naheffingsaanslag was opgelegd over het tijdvak van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2007, waarbij een bedrag van € 18.630 aan omzetbelasting was nageheven, plus heffingsrente van € 2.116. De rechtbank had geoordeeld dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd, maar had deze wel verminderd tot € 18.355. Belanghebbende, die zich bezighoudt met de aan- en verkoop van onroerende zaken, had geen omzetbelasting aangegeven over ontvangen inzetpremies en uitkoopsommen die hij in die periode had ontvangen.

De Inspecteur van de Belastingdienst had de naheffingsaanslag gehandhaafd, maar de rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet in staat was om de door hem aan derden betaalde inzetpremies en uitkoopsommen in mindering te brengen op de ontvangen bedragen. In hoger beroep stelde belanghebbende dat hij op basis van eerdere communicatie van de Inspecteur, waaronder een e-mail en een memo, het vertrouwen had dat hij slechts omzetbelasting verschuldigd was over het saldo van de ontvangen en betaalde bedragen. Het Hof oordeelde echter dat dit vertrouwen niet gerechtvaardigd was, omdat belanghebbende niet kon aantonen welke bedragen aan welke deelnemers waren betaald.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Belanghebbende had geen recht op aftrek van voorbelasting en de heffingsrente bleef ook in stand. De uitspraak werd gedaan door de derde meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 november 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 12/00683
uitspraakdatum:
26 november 2013
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 18 oktober 2012, nummer AWB 11/2382, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/[te P](hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2007 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 18.630. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 2.116.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 18 oktober 2012 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 18.355 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende bijgestaan door zijn gemachtigde [.]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [.].
1.7
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd. Zonder bezwaar van de wederpartij zijn daarbij tevens bijlagen gevoegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende houdt zich onder meer bezig met de aan- en verkoop van onroerende zaken. Hij is ter zake als ondernemer voor de omzetbelasting aangemerkt.
2.2
Belanghebbende koopt de onroerende zaken op openbare veilingen. De veilingen vinden plaats in twee fasen. In de eerste fase wordt de inzet van de veiling bepaald bij opbod. Degene die in de eerste fase het hoogste bod doet, de inzetter, heeft recht op een premie, de inzetpremie. Deze inzetpremie wordt door de veilinghouder aan de inzetter betaald en door de veilinghouder aan de uiteindelijke koper van de onroerende zaak doorberekend. In de tweede fase wordt gestart met een bedrag dat hoger ligt dan de bij opbod bepaalde inzet. Dit bedrag wordt lager totdat iemand ‘mijn’ roept (de afmijner). De afmijner verkrijgt de onroerende zaak voor zichzelf of voor een ‘nader te noemen meester’. Als er niet wordt gemijnd, kan de onroerende zaak aan de inzetter worden gegund.
2.3
Belanghebbende werkt op veilingen samen met andere deelnemers teneinde een onroerende zaak tegen een zo laag mogelijke prijs te verkrijgen. De samenstelling van het samenwerkingsverband wisselt per veiling en/of per onroerende zaak. De inzetpremie wordt aan een individuele deelnemer uitbetaald. Indien deze deel uitmaakt van een samenwerkingsverband wordt de betreffende inzetpremie vervolgens onder de deelnemers verdeeld. Ter zake van die verdeling reiken de deelnemers geen facturen aan de inzetter uit. De deelnemers treden niet naar buiten op als een eenheid (entiteit).
2.4
Indien aan één van de deelnemers van het samenwerkingsverband de onroerende zaak na de hiervoor omschreven fasen van opbod en afmijning wordt gegund, wordt op de dag van de veiling in onderling overleg bepaald wie de juridische eigendom van de onroerende zaak verkrijgt tegen betaling van de prijs waarop de onroerende zaak is afgemijnd. Dat is in het algemeen die deelnemer die verwacht bij verkoop de hoogste prijs voor de onroerende zaak te kunnen krijgen. Deze overblijver betaalt aan elk van de andere deelnemers van het samenwerkingsverband een uitkoopsom.
2.5
Belanghebbende heeft in de periode waarop de onderhavige naheffingsaanslag betrekking heeft (2006 en 2007) inzetpremies en uitkoopsommen ontvangen. Hij heeft daarover geen omzetbelasting op aangifte voldaan.
2.6
Op 19 februari 2009 is de Inspecteur gestart met een boekenonderzoek bij belanghebbende. Daarbij is onder andere de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007 onderzocht. Het onderzoek heeft tot een beoordeling van de verschuldigde omzetbelasting ter zake van de ontvangen inzetpremies en uitkoopsommen geleid.
2.7
Op 22 juni 2009 heeft de Inspecteur aan [A] – verbonden aan [A] Accountants & Belastingadviseurs en destijds de adviseur van belanghebbende – het volgende e-mailbericht gestuurd:
“(…)
Hierbij de beloofde tekst inzake plokgelden en uitkoopsommen. Voor de volledigheid ook de tekst inzake voorovereenkomsten bij executie in dit stuk opgenomen.
In mijn voorlopige cijferopstellingen heb ik geen rekening gehouden met doorbetaalde bedragen. Ik heb u telefonisch reeds verzocht om na te (laten) geen welk deel van de betalingen betrekking heeft gehad op doorbetaalde pokgelden.
Bij de ontvangen bedragen heb ik mogelijk ontvangen plokgelden die doorbetaald zijn door derden aangemerkt als uitkoopsommen of omgekeerd. Dit is voor de bepaling van de verschuldigde omzetbelasting niet van belang.
In afwachting van uw bericht,
(…)”
2.8
In het bij dit e-mailbericht gevoegde memo getiteld ‘Inzetpremies en uitkoopsommen’, is, voor zover in deze procedure van belang, vermeld:
(…)
Door de ondernemer zijn de ontvangen inzetpremies als vrijgestelde omzet voor de omzetbelasting aangemerkt.
Het standpunt van de Belastingdienst is dat de inzetpremies belast zijn met omzetbelasting. Degene die in het kader van zijn onderneming deelneemt aan biedingen op veilingen van onroerende zaken en daarvoor inzetpremies ontvangt verricht een dienst. De dienst bestaat hieruit dat de ondernemer door het doen van biedingen aan de verkoper inzicht verschaft omtrent de waarde van het object en dat zijn bod ertoe leidt dat een zo’n hoog mogelijke prijs wordt gerealiseerd. Dit standpunt is in de jurisprudentie diverse malen bevestigd, bijvoorbeeld HR 5 maart 1980, nr. 19608, BNB 1980/169 en HR 16 april 1986, nr. 23314, BNB 1986/236.
Wanneer de ondernemer de totale inzetpremie ontvangt en deze premie moet delen met andere personen dan is het saldo van de inzetpremie belast met omzetbelasting, terwijl de anderen voor hun deel de omzetbelasting moeten afdragen.
(…)”
2.9
Van het boekenonderzoek is met dagtekening 15 oktober 2009 een rapport opgemaakt. In onderdeel ‘3.3.1.1 Inzetpremies’ wordt opgemerkt:
“De inzetpremies (…) zijn belast met 19% omzetbelasting omdat er sprake is van een dienst (…). De inzetpremies worden vaak betaald door de verkoper. Deze verkoper is vaak niet belastingplichtig voor de omzetbelasting, waardoor geen recht op voorbelasting ontstaat.
Wanneer de ondernemer de totale inzetpremie ontvangt en deze premie moet delen met andere personen, dan is het saldo van de inzetpremie belast met omzetbelasting, terwijl de anderen voor hun deel de omzetbelasting moeten afdragen.
Belastingplichtige heeft de verschuldigde omzetbelasting over de inzetpremies niet afgedragen op aangifte.”
2.1
Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn met dagtekening 26 januari 2010 de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente opgelegd. Door middel van de naheffingsaanslag is omzetbelasting nageheven over de door belanghebbende ontvangen inzetpremies en uitkoopsommen. Daarop is geen omzetbelasting in aftrek toegelaten ter zake van door andere deelnemers van het samenwerkingsverband aan belanghebbende verrichte diensten, om reden dat die deelnemers terzake geen facturen met omzetbelasting aan belanghebbende hebben uitgereikt. Evenmin is op andere wijze rekening gehouden met de aan andere deelnemers doorbetaalde inzetpremies of uitbetaalde uitkoopsommen.
2.11
Belanghebbende heeft in de onderhavige periode veelvuldig samengewerkt met [B] bv. Op 2 december 2010 is de Inspecteur bij [B] bv een boekenonderzoek gestart naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2007 tot en met 2009. Daarbij is tevens de belastbaarheid van de inzetpremies voor het jaar 2010 beoordeeld. Van het boekenonderzoek is met dagtekening 24 juni 2011 een rapport opgemaakt. Hierin staat voor zover in deze procedure van belang:

4.2 Verschuldigde omzetbelasting
4.2.1.
Inzetpremies
(…) De inzetpremies worden betaald door de verkopers. Deze verkopers zijn vaak niet belastingplichtig voor de omzetbelasting, waardoor geen recht op voorbelasting ontstaat. Wanneer de verkoper belastingplichtig voor de omzetbelasting is, dan is de voorbelasting niet aftrekbaar omdat de dienst ziet op een vrijgestelde prestatie.
Het wordt alleen anders als [B] BV de totale inzetpremie ontvangt en deze premie moet verdelen. In dat geval is het saldo van de totale inzetpremie minus de doorbetaalde inzetpremie belast met omzetbelasting, terwijl de anderen voor hun deel de omzetbelasting moeten afdragen.
De inzetpremies minus de doorbetaalde premies aan derden zijn dus belast met omzetbelasting.
4.2.2.
Uitkoopsommen
(…)
Wanneer [B] BV uitkooppremies betaalt, omdat zij het pand heeft gekocht, dan is de eventuele voorbelasting niet aftrekbaar. Allereerst moeten de ontvangers van de uitkoopsom aan haar factureren. Dit is echter in het verleden nagelaten, waardoor geen aftrek van voorbelasting mogelijk is.
Het kan voorkomen dat de verkrijger van de uitkooppremie wel factureert met omzetbelasting. In dat geval bestaat bij diegene, die de uitkooppremies heeft betaald, geen recht op aftrek omdat de uitkoopsom is betaald i.v.m. de onderliggende vrijgestelde prestatie, namelijk de verkoop van onroerend goed.
Over de jaren 2007 tot en met 2009 is door de accountant een uitsplitsing gemaakt van de inzetpremies, de uitkoopsommen en de winstaandelen. Er is echter geen splitsing gemaakt tussen de door [B] BV te betalen premies (omdat hij het pand heeft gekocht) en de doorbetaalde premies.
Vanaf boekjaar 2011 dient in de administratie bovenstaande splitsing
welgemaakt te worden.
Vanuit praktische overwegingen is ervoor gekozen over de gecontroleerde periode om de verschuldigde omzetbelasting te berekenen over het gesaldeerde bedrag van de betaalde en ontvangen premies.
Over 2007 zal geen correctie worden opgelegd in overeenstemming met de eerder over dat jaar ingestelde controle.”
2.12
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende de door hem aan derden betaalde inzetpremies en uitkoopsommen niet in mindering kan brengen op de door hem ontvangen inzetpremies en uitkoopsommen (hierna ook: saldering), omdat de Wet op de omzetbelasting 1968 daarvoor niet de mogelijkheid biedt en bij belanghebbende terzake geen in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt. De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag desondanks verminderd, omdat ter zitting is komen vast te staan dat over het jaar 2006 ten onrechte een bedrag van € 9.538 is nageheven. Dit had € 9.263 moeten zijn.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In hoger beroep is (nog) in geschil of belanghebbende op grond van het vertrouwensbeginsel dan wel het gelijkheidsbeginsel uitsluitend omzetbelasting verschuldigd is over het saldo van de ontvangen en betaalde inzetpremies en uitkoopsommen.
3.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij aan het e-mailbericht van de Inspecteur van 22 juni 2009, het bij die e-mail gevoegde memo en het controlerapport het in rechte te beschermen vertrouwen heeft ontleend dat slechts over het saldo van de ontvangen en betaalde inkooppremies omzetbelasting behoefde te worden voldaan. Verder beroept hij zich op het vertrouwen dat hij heeft ontleend aan de saldering die bij [B] bv heeft plaatsgevonden. Tevens doet belanghebbende een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
3.3
De Inspecteur bestrijdt dat het vertrouwensbeginsel en/of het gelijkheidsbeginsel zijn geschonden.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 5.331 indien de omzetbelasting moet worden berekend over het saldo van de ontvangen en betaalde inkooppremies en uitkoopsommen, dan wel tot € 13.320 indien hij alleen voor wat betreft de inkooppremies in het gelijk wordt gesteld.
3.6
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende en de andere deelnemers aan het samenwerkingsverband prestaties hebben verricht waarvoor de inzetpremies en uitkoopsommen de vergoeding vormen. Evenmin is in geschil dat deze prestaties onderworpen zijn aan de heffing van omzetbelasting en dat belanghebbende en de andere deelnemers ter zake van deze prestaties derhalve omzetbelasting in rekening hadden moeten brengen op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur, hetgeen niet is gebeurd. Partijen zijn het erover eens dat belanghebbende op grond van de wettelijke bepalingen omzetbelasting is verschuldigd over de door hem ontvangen inzetpremies en uitkoopsommen en geen recht heeft op aftrek van voorbelasting met betrekking tot de door hem (door)betaalde inzetpremies en uitkoopsommen.
Vertrouwensbeginsel
4.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij aan de e-mail van de Inspecteur van 22 juni 2009 (2.7), het bijgevoegde memo (2.8) en het controlerapport van 15 oktober 2009 (2.9) het vertrouwen heeft ontleend dat slechts omzetbelasting behoefde te worden voldaan over het saldo van de ontvangen en betaalde gelden. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat dit beroep op het vertrouwensbeginsel uitsluitend betrekking heeft op de inzetpremies.
4.3
In de bewuste e-mail heeft de Inspecteur aangegeven in de voorlopige cijferopstelling geen rekening te hebben gehouden met doorbetaalde bedragen en heeft hij belanghebbende verzocht na te gaan welk gedeelte van de betalingen betrekking heeft gehad op doorbetaalde inzetpremies. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende aan deze uitlating redelijkerwijs het vertrouwen mogen ontlenen dat de Inspecteur ook zonder facturen bereid zou zijn om rekening te houden met de inzetpremies die hij aan de andere deelnemers van het samenwerkingsverband heeft betaald. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat de Inspecteur de e-mail heeft geschreven vier maanden na de start van het boekenonderzoek en het verzoek derhalve heeft gedaan wetende dat de deelnemers over en weer niet factureerden. Dat vertrouwen reikt echter niet zover dat belanghebbende in redelijkheid mocht menen dat het noemen van een bedrag of een percentage voldoende zou zijn. Ook aan het memo en het controlerapport kan een dergelijk ongeclausuleerd vertrouwen niet worden ontleend. Redelijkerwijs brengt de uitlating van de Inspecteur mee dat belanghebbende moet kunnen onderbouwen aan welke deelnemer ter zake van welke transacties welk bedrag is (door)betaald.
4.4
In hoger beroep heeft belanghebbende invulling gegeven aan de op hem rustende bewijslast door betalingsoverzichten te overleggen en een namenlijst. De Inspecteur heeft deze cijfermatige uitwerking bestreden en gewezen op de omstandigheid dat i) niet alle in de betalingsoverzichten genoemde namen op de namenlijst voorkomen, ii) van lang niet alle handelaren de volledige namen en adressen bekend zijn, iii) het jaar 2006 op een negatief bedrag uitkomt en iv) op de betalingsoverzichten bedragen voorkomen die daar niet thuis lijken te horen. Naar het oordeel van het Hof kan aan de hand van de overgelegde stukken niet ondubbelzinnig worden vastgesteld welk deel van welke inzetpremie aan welke deelnemer is (door)betaald. Om die reden faalt zijn beroep op het vertrouwensbeginsel.
4.5
Verder beroept belanghebbende zich op het vertrouwen dat hij heeft ontleend aan de boekenonderzoeken die bij [B] bv hebben plaatsgevonden.
4.6
Als regel heeft te gelden dat een belastingplichtige geen gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan het optreden van een inspecteur ten aanzien van een of meer andere belastingplichtigen. Dit is echter anders indien dat optreden heeft plaatsgevonden op een zodanige wijze of onder zodanige omstandigheden dat de belastingplichtige redelijkerwijs mocht menen dat dit ook bedoeld was om te gelden in zijn situatie (vgl. HR 4 december 2009, nr. 08/002258, ECLI:NL:HR:2009:BG7213). De feiten en omstandigheden die belanghebbende met betrekking tot de boekenonderzoeken bij [B] heeft aangevoerd, leiden het Hof niet tot het oordeel dat te dezen van een dergelijke uitzonderingssituatie sprake is. De omstandigheid dat belanghebbende en [B] bv op veilingen veel samenwerkten, 95% van de omzet van belanghebbende in samenwerking met [B] bv is behaald, de Inspecteur in de eerste helft van 2009 achtereenvolgens beide ondernemingen heeft gecontroleerd en over en weer vragen heeft gesteld, is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat belanghebbende redelijkerwijs mocht menen dat de praktische uitwerking waarvoor de Inspecteur tijdens de controle van [B] bv in 2010/2011 heeft gekozen, ook voor hem zou gelden.
Gelijkheidsbeginsel
4.7
Ter zitting heeft belanghebbende een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur. Hij heeft in dat verband gesteld dat de saldering die bij [B] bv heeft plaatsgevonden berust op niet-gepubliceerd begunstigend beleid. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende dit met de enkele verwijzing naar paragraaf 4.2 van het controlerapport van [B] bv (2.11) – tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur – niet aannemelijk gemaakt.
Dubbele heffing
4.8
Belanghebbende heeft voorts aangevoerd dat sprake is van een dubbele heffing en dat – naar het Hof begrijpt – om die reden saldering van de ontvangen en betaalde inzetpremies en uitkoopsommen mogelijk zou moeten zijn. Het Hof wijst erop dat het systeem van de omzetbelasting geen dubbele heffing met zich brengt. Dat te dezen wel sprake zou kunnen zijn van een dubbele heffing vloeit uitsluitend voort uit de omstandigheid dat niet duidelijk is aan welke deelnemer welk bedrag is (door)betaald en daardoor evenmin of die ander ter zake van dat bedrag omzetbelasting heeft voldaan.
Heffingsrente
4.9
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de beschikking heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu de naheffingsaanslag niet wordt verminderd, is er ook geen aanleiding voor een vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Ettema, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op
26 november 2013in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel)
(C.M. Ettema)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 november 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.