ECLI:NL:GHARL:2013:8901

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2013
Publicatiedatum
22 november 2013
Zaaknummer
24-001469-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord in de Oostvaarderskliniek te Almere met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, die in de Oostvaarderskliniek te Almere verbleef, werd beschuldigd van poging tot moord op 13 december 2011. De verdachte heeft het slachtoffer, een zedendelinquent, meermalen met een mes gestoken. Het hof oordeelde dat de verdachte dit met voorbedachten rade heeft gedaan, ondanks het verweer van de raadsman dat er geen sprake was van voorbedachte raad. Het hof achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, gebaseerd op psychologisch onderzoek dat wees op ADHD en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank had eerder een lagere straf opgelegd, maar het hof besloot tot een gevangenisstraf van tien jaren, met aftrek van voorarrest, en legde daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging op. Het hof benadrukte de ernst van het delict en het risico op herhaling, vooral gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-001469-12
Uitspraak d.d.: 22 november 2013
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 15 juni 2012 met parketnummer 07-660312-11 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans ingeschreven staande en verblijvende in Den Haag PPC te ’s-Gravenhage.

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 november 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen aan verdachte zal gelasten. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. P.M. Rombouts, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 december 2011 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, die [slachtoffer] met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, een of meermalen in diens hoofd en/of nek en/of hals en/of schouder en/of rug en/of zij en/of (elders) in diens (boven)lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Op 13 december 2011 heeft in de [TBS kliniek] te [plaats] een steekpartij plaatsgevonden. Het slachtoffer [slachtoffer] heeft hierbij steekverwondingen opgelopen aan zijn hoofd, nek, schouder en zij.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2013 heeft verdachte hieromtrent de volgende verklaring afgelegd, zakelijk weergegeven:
U houdt mij voor dat op 13 december 2011 te [plaats] [slachtoffer] is neergestoken. Ik heb die zedendelinquent neergestoken. Ik vind het jammer dat hij niet dood is. De kliniek had mij nooit in de buurt van zedendelinquenten moeten plaatsen. Ik noem pedoseksuelen altijd ‘poppendokters’. Ik wist dat hij een ‘poppendokter’ was. Die ‘poppendokters’ kwamen te dicht bij mij in de buurt. Het bezoek van onze groep werd altijd bekeken door een groepje van 5 à 6 ‘poppendokters’. Dan ben je bij mij aan het verkeerde adres. Hij verdiende een mes, omdat hij te dicht bij mijn bezoek kwam. Ik ben achter die ‘poppendokter’ aangegaan omdat hij te dicht bij mijn bezoek kwam. U vraagt aan mij wat mijn bedoeling was. Nogmaals, ik vind het jammer dat hij niet dood is. Ik werd ook door hem en zijn groepje ‘poppendokters’ bedreigd. Ik was hem een stapje voor. Ik laat mij niet bedreigen. Ik droeg een mes bij mij vanwege die bedreigingen. U vraagt waarom ik specifiek [slachtoffer] heb gestoken. Hij kwam bedreigend over. Ik nam die bedreiging serieus. Ze hadden de verkeerde te pakken, want ik handel wel. Iemand moet het toch doen? Je moet jagen op ‘poppendokters’.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte ter zake van de primair ten laste gelegde poging tot moord dient te worden vrijgesproken, nu niet kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van voorbedachte raad.
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de primair ten laste gelegde poging tot moord wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Uit die bewijsmiddelen volgt niet alleen dat verdachte het slachtoffer opzettelijk meermalen met een mes heeft gestoken, maar ook dat hij dit met voorbedachten rade heeft gedaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 december 2011 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes in diens hoofd en nek en schouder en zij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot moord.

Strafbaarheid van verdachte

Het hof houdt rekening met het omtrent verdachte door E.A. Beld, psychiater, en P. van Vliet, psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum te Utrecht, op 25 april 2013 uitgebrachte Pro Justitia rapport.
Door beide deskundigen wordt geconcludeerd dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit een zodanige ziekelijke stoornis (in de zin van ADHD) en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens (in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis) bestond dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaarheid moet worden beschouwd.
Op basis van dit deskundigenonderzoek en de daarin opgenomen conclusies acht het hof verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
Nu niet is gebleken dat verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet valt toe te rekenen en er ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Op 13 december 2011 heeft verdachte in de [TBS kliniek] te [plaats] geprobeerd om opzettelijk en met voorbedachten rade aangever [slachtoffer] van het leven te beroven door hem meerdere malen met een mes te steken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord, één van de zwaarste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Verdachte heeft welbewust getracht [slachtoffer] het meest fundamentele recht, namelijk het recht om te leven, te ontnemen. Aan het slachtoffer is zeer ernstig letsel toegebracht. Dat verdachtes handelen niet heeft geresulteerd in de dood van die [slachtoffer] is niet aan verdachte te danken. Een getuige heeft door verdachte met veel kracht van het slachtoffer af te trekken uiteindelijk de aanval beëindigd.
Tekenend is dat verdachte in hoger beroep heeft verklaard geen berouw te hebben en volledig achter zijn daad te staan. Hij heeft zelfs letterlijk verklaard het jammer te vinden dat aangever niet het leven heeft gelaten.
Een delict als het onderhavige schokt de rechtsorde. Het handelen van verdachte heeft in de [TBS kliniek], maar ook in andere TBS klinieken, voor grote onrust en gevoelens van onveiligheid gezorgd.
Uit het verdachte betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 oktober 2013 blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens strafbare feiten, waaronder een poging tot zware mishandeling van zijn vader waarvoor de rechter terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege heeft opgelegd.
Gelet op het voorgaande dient - vooral ter vergelding van het leed dat het slachtoffer is aangedaan - een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van lange duur opgelegd te worden. Het hof heeft bij de bepaling van de hoogte van deze straf rekening gehouden met de persoonlijkheidsproblematiek en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, en de op te leggen maatregel. Het hof is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren passend en geboden is.

Oplegging van de maatregel

De deskundigen Beld en Van Vliet, beiden voornoemd, adviseren de oplegging van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Zoals hiervoor al is vastgesteld, bestond bij verdachte ten tijde van het begaan van de delicten een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er is voorts sprake van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Het risico op herhaling is gezien het aan het hof uitgebrachte rapport van 25 april 2013 aanzienlijk. Dit risico geldt vooral ten aanzien van verdachtes vader en broer, alsmede ten aanzien van andere personen die hij als pedoseksuelen beschouwt.
In voormeld rapport wordt door Beld en Van Vliet gesteld, zakelijk weergegeven:
De door eerdere rapporteurs bij betrokkene vastgestelde ADHD-symptomen zijn onverminderd aanwezig. Betrokkene is overbeweeglijk, heeft grote moeite zijn aandacht bij ‘saaie’ taken te houden en wordt gemakkelijk afgeleid door uitwendige prikkels. Betrokkene is vanuit zijn stoornis impulsief te noemen, maar geeft ook blijk van de vaardigheden om zijn gedrag te beheersen in omgevingen waarin hij zich bedreigd voelt, zoals de psychiatrie. Betrokkenes gedrag voldoet aan de criteria van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Betrokkenes antisociale gedrag (met name het overschrijden en uittesten van grenzen, agressieve uitbarstingen en gebrek aan berouw) lijkt zich overwegend voor te doen in contexten die op enigerlei wijze gerelateerd zijn aan zijn vrees voor machtsmisbruik door de psychiatrie of het seksueel misbruik dat hij op jeugdige leeftijd van zijn vader zegt te hebben ondervonden.
Hoewel in  het huidige toestandsbeeld de ADHD en het middelengebruik van betrokkene op de voorgrond lijken te staan, is op basis van de dynamiek psychotherapeutische behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek voorliggend.
Op basis van betrokkenes huidige wantrouwen en afkeer kan echter niet verwacht worden dat hij deze behandeling uit eigen beweging zal zoeken of voorzetten; deze zal daarom in een gedwongen kader moeten plaatsvinden. Indien een vertrouwenwekkend psychotherapeutisch contact is ontwikkeld en betrokkene een EMDR-behandeling heeft gehad, kan door middel van gedragstrainingen onderzocht worden in hoeverre betrokkene zelfstandig in staat is grip te krijgen op zijn middelenmisbruik en de negatieve effecten van zijn ADHD-symptomen. De voorgestelde behandelingen kunnen niet anders plaatsvinden dan in het kader van een tbs met dwangverpleging. Een behandeling in een ander (voorwaardelijk) kader heeft onvoldoende kans van slagen en lijkt gezien de aard en de ernst van het ten laste gelegde feit dat (indien bewezen) binnen een lopende tbs-behandeling heeft plaatsgevonden, ook geen reële optie. De door ons noodzakelijk geachte behandeling zal waarschijnlijk geruime tijd in beslag nemen en dient aanvankelijk in een beveiligde omgeving plaats te vinden.
Uit deze rapportage volgt dat verdachte ook na het ondergaan van de op te leggen detentie een fors risico vormt voor de algemene veiligheid van personen en goederen. De deskundigen achten het recidiverisico aanzienlijk en zijn van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging moet worden opgelegd. Voornoemde conclusies zijn overtuigend onderbouwd en worden daarom door het hof overgenomen.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat de algemene veiligheid van personen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling alsmede verpleging van overheidswege eist, waarbij de duur van de maatregel niet in tijd is beperkt. Het door verdachte begane misdrijf was gericht tegen en veroorzaakte gevaar voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Het hof zal deze maatregel naast de gevangenisstraf opleggen.
In tegenstelling tot de advocaat-generaal ziet het hof in de hiermee gepaard gaande wijziging van het zogenoemde index-delict geen beletsel om opnieuw de maatregel van terbeschikkingstelling aan verdachte op te leggen, nu beide delicten grote overeenkomsten vertonen, te weten: zeer ernstige geweldsdelicten gericht tegen (vermeende) pedoseksuelen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 38e, 45, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelast de
teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een dagboek en een ansichtkaart.
Aldus gewezen door
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. I.A. Vermeulen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 22 november 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.