ECLI:NL:GHARL:2013:8900

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 september 2013
Publicatiedatum
22 november 2013
Zaaknummer
CR 200.122.939-01 29-9-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van ontbonden huwelijksgoederengemeenschap zonder récompense

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 september 2013, betreft het de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De vrouw, appellante, had in hoger beroep beroep ingesteld tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Leeuwarden van 4 juli 2012 en 5 december 2012. De rechtbank had in deze beschikkingen de echtscheiding uitgesproken en een tussenbeschikking gegeven over de nevenvoorzieningen met betrekking tot het huwelijksgoederenstelsel. De vrouw verzocht onder andere om informatie over de vermogensbestanddelen van de huwelijksgemeenschap en om een boedelbeschrijving op te maken. De man, geïntimeerde, voerde verweer en verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep.

Het hof oordeelde dat de vrouw niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de beschikking van 4 juli 2012, omdat zij geen grieven had gericht tegen deze beschikking. Het hof bevestigde de beschikking van 5 december 2012, waarin de rechtbank had geoordeeld dat er een overeenkomst tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tot stand was gekomen. Het hof oordeelde dat de arbeidswerkzaamheden die de vrouw had verricht om de nieuw gebouwde woning gereed te maken, moesten worden aangemerkt als werkzaamheden ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding en geen aanleiding gaven voor een vergoedingsrecht (récompense).

De slotsom was dat de bestreden beschikking van 5 december 2012 werd bekrachtigd en de kosten van het geding in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg. Deze uitspraak benadrukt de juridische principes rondom de verdeling van huwelijksgoederengemeenschappen en de voorwaarden waaronder vergoedingsrechten kunnen ontstaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.122.939/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 123071/FA RK 12-1705)
beschikking van de tweede kamer van 26 september 2013
in de zaak van
[appellante]
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: verweerster in conventie en verzoekster in reconventie,
hierna te noemen:
de vrouw,
advocaat: mr. J.G. Miedema, kantoorhoudende te Heerenveen,
en
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: verzoeker in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen:
de man,
advocaat: aanvankelijk mr. J.H. van den Berg, kantoorhoudende te Zwolle, thans mr. M. Mook, eveneens kantoorhoudende te Zwolle.
Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikkingen van 4 juli 2012 en 5 december 2012 van de rechtbank Leeuwarden, hier te noemen: de rechtbank.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 5 maart 2013, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikkingen, met het verzoek:
'voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
de voormelde bestreden beschikkingen van Rechtbank Leeuwarden van van 4 juli 2012 en 5 december 2012 gewezen onder zaak-/ rekestnummer: 116848/FA RK 11-2089 tussen partijen gewezen, waarvan beroep, inclusief de daaraan ten grondslag gelegde
- voor zover u oordeelt, dat tussen partijen een verdeling c.q. verdelingsovereenkomst tot stand is gekomen als bedoeld in het vorenstaande - die verdeling c.q. die verdelingsovereenkomst
nietig te verklaren; althans te vernietigen; althans te niet te doen, alsmede
-voor zover u oordeelt, dat tussen partijen een vaststellingovereenkomst tot stand is gekomen als bedoeld in het vorenstaande- die overeenkomst nietig te verklaren; althans te vernietigen; althans te niet te doen,
en voorts
1. de man te veroordelen om binnen twee weken na betekening aan hem van uw beschikking aan de vrouw alle inlichtingen te verstrekken met betrekking tot de vermogensbestanddelen
behorende tot de (thans ontbonden) huwelijksgemeenschap van partijen over de periode van 10 mei 2007 tot de datum van de algehele verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen; althans over een door u in goede justitie te bepalen periode.
2. de man te veroordelen om binnen twee weken na betekening aan hem van uw beschikking aan de vrouw over te gaan tot het opmaken van een boedelbeschrijving als bedoeld in artikel 3:194 BW.
3. de man te veroordelen om binnen twee weken na betekening aan hem van uw beschikking aan de vrouw alle bankafschriften van de bankrekeningen,waartoe hij en de gemeenschap gerechtigd zijn en de bankrekeningen,welke op naam van hem of partijen staan over de periode vanaf 1 januari 2005; althans tenminste vanaf 1 januari 2006; althans over een door u in goede justitie te bepalen periode tot heden, in het geding te brengen, evenals de bewijsstukken, waaruit de betalingen van de kosten voor de bouw van de door partijen gebouwde woning met garage en de herinrichting van de tuin na die bouw blijken.
4. het hiervoor gestelde onder 1 tot en met 3 onder verbeurte van een direct opeisbare aan de vrouw te betalen boete van € 500 voor elke dag, althans onder verbeurte van een in goede justitie door u te bepalen boete per dag of per andere tijdseenheid, dat de man daarmee in gebreke is.
5. de man te veroordelen om aan de huwelijksgemeenschap van partijen binnen 14 dagen na betekening van de ten dezen te wijzen beschikking te vergoeden; althans aan de vrouw haar deel daarvan te vergoeden van hetgeen aan die huwelijksgemeenschap onttrokken is en ten laste daarvan geïnvesteerd is voor de sloop van de bestaande woning als hiervoor bedoeld en voor de bouw van de hiervoor bedoelde woning met garage en voor de herinrichting na de bouw van de tuin van die woning; zulks te vermeerderen in evenredige mate met de waardestijging van of althans met de waardestijging tengevolge van die nieuw gebouwde
woning met garage en heringerichte tuin; althans met verzoek voormelde vergoeding of althans het aan de vrouw toekomende deel daarvan in goede justitie te bepalen.
6. de verdeling van de huwelijksgemeenschap, waarin partijen waren gehuwd, vast te stellen overeenkomstig de door de vrouw aangegeven en nog aan te geven standpunten met benoeming van een of meer deskundigen o.a. ter vaststelling van de waarde van de in de verdeling betrokken goederen en van de door vrouw gedane investeringen in voormelde woning met ondergrond en tuin en de haar ter zake toekomende vergoeding; althans dat het u moge behagen een in goede justitie door u te bepalen verdeling vast te stellen en de man in de kosten van het in geding in beide instanties, althans in appel te veroordelen.'
De man heeft bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 26 april 2013, verweer gevoerd met het verzoek:
'bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- De vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep gericht tegen de beschikkingen van de Rechtbank Leeuwarden van 4 juli 2012 en 5 december 2012, althans haar beroep ongegrond te verklaren met bekrachtiging van voormelde beschikkingen, alsmede de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.'
Voorts zijn ter griffie op 26 augustus 2013 binnengekomen van de zijde van de vrouw een viertal producties, alsmede op dezelfde datum van de zijde van de man per fax eveneens een viertal producties.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 5 september 2013, waar partijen met hun advocaten zijn verschenen. Ter gelegenheid hiervan zijn van de zijde van elk der partijen pleitaantekeningen overgelegd.
De grieven
De vrouw heeft 20 grieven opgeworpen, waarvan de 20ste grief door de vrouw - net als de 19de grief - ook als grief 19 is aangeduid. Het hof zal de 20ste grief hierna verder aanduiden als grief 20.
De beoordeling
Ontvankelijkheid van de vrouw in het door haar ingestelde hoger beroep
1. Het hof constateert dat de vrouw in hoger beroep is gekomen van zowel de beschikking van 4 juli 2012 als de beschikking van 5 december 2012. Bij de beschikking van 4 juli 2012 gaat het om een eindbeschikking, voor zover daarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken, en om een tussenbeschikking, voor zover het om de gevraagde nevenvoorziening met betrekking tot het huwelijksgoederenstelsel van partijen gaat. Het hof begrijpt dat de vrouw enkel in hoger beroep is gekomen van de beschikking van 4 juli 2012, voor zover deze beschikking het karakter heeft van een tussenbeschikking.
2. Het hof vat het appelverzoek van de vrouw, zoals ook desgevraagd van haar zijde ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is toegelicht, in die zin op dat het strekt tot vernietiging van de beschikkingen van 4 juli 2012 en 5 december 2012.
3. Nu de vrouw geen grieven heeft gericht tegen de beschikking van 4 juli 2012, dient zij in zoverre in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Wijziging van het verzoek van de vrouw als oorspronkelijk verzoekster in reconventie
4. Nu de vrouw tijdig haar verzoek als oorspronkelijk verzoekster in
reconventie in hoger beroep heeft gewijzigd en de man tegen die wijziging als zodanig geen bezwaar heeft gemaakt, zal het hof uitgaan van het verzoek van de vrouw als oorspronkelijk verzoekster in reconventie, zoals dat na de gedane wijziging, luidt.
De vaststaande feiten
5. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet voldoende gemotiveerd betwist staat in hoger beroep vast:
( i) Partijen zijn [in 2007] met elkaar in de gemeente [gemeente] in de wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd.
(ii) Het huwelijk van partijen is ontbonden door de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van voornoemde gemeente [in 2012] van de echtscheidingsbeschikking d.d. 4 juli 2012 van de rechtbank.
(iii) Tijdens het huwelijk van partijen is één kind geboren, te weten [kind], geboren [in 2011].
(iv) De man heeft een verzoekschrift d.d. 20 september 2011, behelzende een verzoek tot ontkenning van het vaderschap, bij de rechtbank ingediend. Het door de man gedane verzoek is inmiddels door de rechtbank ingewilligd.
( v) Partijen wonen sedert begin augustus 2009 gescheiden.
(vi) [in 1996 is] overleden de moeder van de man, [A]. Zij is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest met [B], uit welk huwelijk als enige kind de man is geboren.
(vii) Ingevolge het openbaar testament, op 6 juli 1990 verleden voor de plaatsvervanger van [notaris], notaris te Heerenveen, heeft de moeder van de man onder bezwaar van een legaat van vruchtgebruik van haar nalatenschap ten behoeve van haar voornoemde echtgenoot als enige erfgenamen van haar nalatenschap achtergelaten haar voornoemde echtgenoot en de man, ieder voor een gelijk deel.
(viii) Het hiervoor genoemde testament behelst een zogenaamde uitsluitingsclausule, luidende:
'Hetgeen uit mijn nalatenschap wordt verkregen, daaronder begrepen de vruchten en hetgeen door wederbelegging en/of zaaksvervanging wordt verkregen, zal niet vallen in enige gemeenschap waarin de verkrijger gehuwd mocht zijn of alsnog mocht huwen of die, welke gedurende het huwelijk mocht ontstaan.'
(ix) Bij akte, op 17 mei 2006 verleden voor de plaatsvervanger van voornoemde notaris [notaris] is de tot de ontbonden huwelijksgemeenschap van de moeder van de man en haar voornoemde echtgenoot, waaronder begrepen de nalatenschap van eerstgenoemde, behorende onroerende zaak, te weten het woonhuis met erf en tuin, plaatselijk bekend [adres] aan de man toegedeeld onder gelijktijdige afstanddoening door zijn vader van het aan deze gelegateerde vruchtgebruik.
( x) De man is uit dien hoofde aan zijn vader schuldig geworden een bedrag van € 85.095,--, welk bedrag blijkens de laatst bedoelde notariële akte is omgezet in een schuld wegens geldlening.
(xi) Bij akte, eveneens op 17 mei 2006 verleden voor de plaatsvervanger van genoemde notaris [notaris], heeft de man tot zekerheid voor de terugbetaling van de genoemde schuld uit geldlening en voor de betaling van hetgeen zijn vader van hem te vorderen heeft of mocht hebben uit hoofde van alsnog te verstrekken geldleningen een tweede hypotheek gevestigd op de voormelde onroerende zaak tot een bedrag van € 135.095,--.
(xii) Bij akte, eveneens op de genoemde datum verleden voor de plaatsvervanger van genoemde notaris [notaris], heeft de man een eerste hypotheek op de voormelde onroerende zaak gevestigd ten behoeve van Aegon Levensverzekering N.V. tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen deze vennootschap van hem te vorderen mocht hebben of krijgen, waaronder ook de terugbetaling van het bedrag van € 75.000,-- dat door de man en de vrouw hoofdelijk aan de vennootschap is schuldig erkend.
(xiii) De hiervoor bedoelde leningen zijn aflossingsvrij. Er hebben tijdens het huwelijk van partijen geen aflossingen plaatsgevonden.
Het verzoek van de man als verzoeker in conventie in eerste aanleg
6. De man heeft bij inleidend verzoekschrift verzocht:
'I. Tussen partijen de echtscheiding uit te spreken.
II. Partijen te veroordelen om over te gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, met benoeming van een notaris en onzijdig persoon voor wie de verdeling plaatsvindt.'
7. De man heeft in eerste aanleg zijn verzoek nadien (zie faxbrief d.d. 24 september 2012 van de zijde van de man) gewijzigd in die zin, dat hij verzoekt partijen te gelasten om te verdelen overeenkomstig de inhoud van het door de vrouw opgestelde echtscheidingsconvenant met bijbehorende bijlagen.
Het verzoek van de vrouw als verzoekster in reconventie in eerste aanleg
8. De vrouw heeft bij 'verweerschrift tevens zelfstandige verzoeken' verzocht:
'bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad de
echtscheidingtussen
partijen op
zo kort mogelijke termijnuit te spreken, terwijl zij u tevens verzoekt de verzoeken van de man als vervat in punt 2 van het petitum van zijn verzoekschrift af te wijzen, alsmede (…) bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de man te veroordelen om aan de vrouw de benodigde informatie te geven over de aanwezige vermogensbestanddelen van partijen c. q. een boedelbeschrijving te geven;
2. de verdeling van de huwelijksgemeenschap, waarin partijen waren gehuwd, vast te stellen overeenkomstig de door de vrouw aangegeven en nog aan te geven standpunten; althans (…) een in goede justitie door u te bepalen verdeling vast te stellen.'
De vrouw heeft in eerste aanleg haar verzoek nadien (zie pleitnota van de vrouw, vastgehecht aan het proces-verbaal van comparitie d.d. 16 oktober 2012, gewijzigd in die zin dat zij verzoekt:
'de verzoeken van de man af te wijzen, alsmede (…) bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de man te veroordelen om binnen twee weken na betekening aan hem van uw beschikking aan de vrouw alle inlichtingen te verstrekken met betrekking tot de vermogensbestanddelen behorende tot de (thans ontbonden) huwelijksgemeenschap van partijen over de periode van [in 2007] tot de datum van de algehele verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen; althans over een door u in goede justitie te bepalen periode.
2. de man te veroordelen om binnen twee weken na betekening aan hem van uw beschikking aan de vrouw over te gaan tot het opmaken van een boedelbeschrijving als bedoeld in artikel 3:194 BW.
3. de man te veroordelen om binnen twee weken na betekening aan hem van uw beschikking aan de vrouw alle bankafschriften van de bankrekeningen,waartoe hij en de gemeenschap gerechtigd zijn en de bankrekeningen,welke op naam van hem of partijen staan over de periode vanaf 1 januari 2005; althans tenminste vanaf 1 januari 2006; althans over een door u in goede justitie te bepalen periode tot heden, in het geding te brengen, evenals de bewijsstukken, waaruit de betalingen van de kosten voor de bouw van de door partijen gebouwde woning met garage en de herinrichting van de tuin na die bouw blijken.
4. het hiervoor gestelde onder 1 tot en met 3 onder verbeurte van een direct opeisbare aan de vrouw te betalen boete van € 500 voor elke dag, althans onder verbeurte van een in goede justitie door u te bepalen boete per dag of per andere tijdseenheid, dat de man daarmee in gebreke is.
5. de man te veroordelen om aan de huwelijksgemeenschap van partijen binnen 14 dagen na betekening van de ten dezen te wijzen beschikking te vergoeden hetgeen daaraan onttrokken is voor de sloop van de bestaande woning als hiervoor bedoeld en voor de bouw van de hiervoor bedoelde woning met garage en voor de herinrichting na de bouw van de tuin; zulk te vermeerderen in evenredige mate met de waardestijging van of althans tengevolge van die (…) nieuw gebouwde woning met garage en heringerichte tuin; althans met verzoek voormelde vergoeding of althans het aan de vrouw toekomende deel daarvan in goede justitie te bepalen.6. de verdeling van de huwelijksgemeenschap, waarin partijen waren gehuwd, vast te stellen overeenkomstig de door de vrouw aangegeven en nog aan te geven standpunten; althans dat (…) een in goede justitie door u te bepalen verdeling vast te stellen.'
De beslissing van de rechtbank
9. De rechtbank heeft het verzoek van de man als oorspronkelijk verzoeker in conventie, zoals dat na gedane wijziging luidde, ingewilligd met de benoeming van een boedelnotaris en van een onzijdig persoon, de kosten van het geding gecompenseerd, en het anders of meer verzochte afgewezen.
Met betrekking tot het verzoek van de vrouw als oorspronkelijk verzoekster in reconventie in hoger beroep
10. Het hof vat het verzoek van de vrouw als oorspronkelijk verzoekster in reconventie in dier voege op dat het eigenlijke verzoek van de vrouw is het onder 6. vermelde verzoek, zoals weergegeven onder het kopje 'Het geding in hoger beroep', welk verzoek strekt tot verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen en dat de onder 1 tot en met 5 vermelde verzoeken tot instructie van de zaak door het hof op de aangeven wijze strekken.
Met betrekking tot grief 1
11. Nu het rechtsmiddel van hoger beroep strekt tot herstel van verzuimen - hetzij van partijen hetzij van de rechter - heeft de vrouw geen belang bij de verdere behandeling van deze grief.

12.Met betrekking tot de grieven 4 tot en met 14 en grief 20

In de kern bestrijden deze grieven het oordeel van de rechtbank dat tussen partijen een overeenkomst tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen tot stand is gekomen.
13. Het hof leest in de grieven en in de daarop gegeven toelichting geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg zijn aangevoerd en door de rechtbank gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over.
14. Ter toelichting voegt het hof daar nog aan toe dat naar het oordeel van het hof een zodanige consensus tussen partijen ter zake van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft bestaan dat van de totstandkoming van een overeenkomst tot verdeling sprake is. Daaraan kan niet afdoen dat - zoals ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van de zijde van het hof is geconstateerd - verschil van mening ter zake van het trouwalbum, twee rieten mandjes en het bestek tussen partijen bestond. Het gaat daarbij om enkele punten van slechts zeer onderschikte betekenis waarover door partijen nog afspraken kunnen worden gemaakt. Het hof tekent hierbij nog aan dat hoewel de kwestie van de bij een verdeling overgeslagen goederen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling door het hof aan de orde is gesteld, de vrouw niet heeft verzocht specifiek ter zake van het trouwalbum, de twee genoemde rieten mandjes en het bestek een beslissing te geven. Verder acht het hof het aannemelijk dat partijen over de in de overeenkomst niet genoemde bankrekeningen een afspraak hebben gemaakt in die zin dat iedere partij de "eigen" bankrekening behoudt. De belastingteruggaven zijn door partijen in de overeenkomst tot verdeling betrokken. Ten slotte tekent het hof nog aan dat, gelet op het te dier zake in art. 1:94 BW bepaalde, pensioenrechten in het kader van de onderhavige verdeling geen rol spelen.
15. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de kwestie van de kosten van de procedure inzake de ontkenning van het vaderschap losstaat van de kwestie of van een overeenkomst tot verdeling tussen partijen tot stand is gekomen.
16. Voorts voegt het hof ter voorlichting van partijen er nog aan toe dat de voormelde onroerende zaak door verdeling deel uitmaakt van de onder een uitsluitingsclausule aan de man toegevallen erfrechtelijke verkrijging van zijn moeder, zodat de onroerende zaak tot het privévermogen van de man behoort. Dit geldt ook - anders dan de vrouw ingang wil doen vinden - voor de opstallen die na bedoelde verkrijging erop zijn geplaatst en waarvan de bouwkosten zijn gefinancierd met de voormelde hypothecaire leningen, waarop niet is afgelost, terwijl ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is gebleken dat Aegon Levensverzekering N.V. bereid is om de vrouw uit het hoofdelijk schuldenaarschap te ontslaan. Bedoelde opstallen zijn door natrekking onderdeel gaan uitmaken van de voormelde onroerende zaak
17. Gelet op het hiervoor overwogene, falen de onderhavige grieven.
Met betrekking tot de grieven 2, 3, 15 en 16
18. Aangezien deze grieven voortbouwen op de grieven 4 tot en met 14 en grief 20 delen zij het lot van die grieven.
Met betrekking tot grief 17
19. De vrouw tracht met deze grief ingang te doen vinden, dat een eventuele overeenkomst tot verdeling slechts een geldigheidsduur zou hebben van drie maanden. Voor dat standpunt valt evenwel geen steun in het recht te vinden.

20.Met betrekking tot grief 18

Deze grief heeft geen zelfstandige betekenis, zodat zij geen verdere behandeling behoeft.
Met betrekking tot grief 19
21. Voor zover de vrouw met deze grief de vraag, aan wie de voormelde onroerende zaak, waaronder begrepen de daarop staande opstallen, toebehoort, aan de orde wenst te stellen, kan deze grief, gelet op het hiervoor in rechtsoverweging 14 overwogene, geen doel treffen.
22. Voor zover de vrouw ingang wenst te doen vinden de stelling dat sprake is van een tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen behorend vergoedingsrecht ten laste van het privévermogen van de man (een zogenaamde récompense), is die stelling naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. De vrouw heeft niet voldoende gemotiveerd gesteld, welk bedrag aan de totstandkoming van de nieuwe opstallen op het aan de man in privé toekomende perceel plaatselijk bekend [adres] vóór het huwelijk van partijen ten laste van haar privévermogen of daarna ten laste van de huwelijksgoederengemeenschap is gekomen. Voor zover zij ingang wenst te doen vinden de stelling dat ook kosten van verven en behangen van de nieuw gebouwde woning en dergelijke of het doen beplanten van de tuin en dergelijke tot het ontstaan van een vergoedingsrecht als hiervoor bedoeld hebben bijgedragen, verwerpt het hof deze stelling omdat behoudens bijzondere omstandigheden die te dezen niet zijn gesteld of gebleken, dergelijke kosten tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding moeten worden geacht te behoren. Arbeidswerkzaamheden om de nieuw gebouwde woning voor bewoning gereed te maken, zoals de vrouw stelt die te hebben verricht, zijn naar het oordeel van hof aan te merken als werkzaamheden ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding van partijen en geven geen aanleiding tot het ontstaan van een vergoedingsrecht als hiervoor bedoeld.
23. Voor zover de vrouw ingang wenst te doen vinden de stelling dat de litigieuze overeenkomst tot verdeling aantastbaar is op de in art. 3:196 BW bedoelde rechtsgrond, moet het hof aan die stelling voorbijgaan, omdat die stelling niet voldoende is onderbouwd.
24. Ook deze grief kan derhalve niet tot het door de vrouw beoogde doel leiden.
De slotsom
25. De bestreden beschikking van 5 december 2012 moet worden bekrachtigd. Aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn, moeten de kosten van het geding worden gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de beschikking van 4 juli 2012;
bekrachtigt de beschikking van 5 december 2012;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Aldus gegeven door mrs. W. Breemhaar, voorzitter, G.M. van der Meer en G.K. Schipmölder en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 26 september 2013 in bijzijn van de griffier.