ECLI:NL:GHARL:2013:8899

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
22 november 2013
Zaaknummer
CR 200.082.640-01 5-11-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning en omgangsregeling in familiezaken met betrekking tot een kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning en omgangsregeling van een kind. De man, die eerder de juridische vader was van het kind, had zijn erkenning laten vernietigen door de rechtbank Noord-Nederland. Het hof oordeelde dat, hoewel de man niet de biologische vader is, hij in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, zoals bedoeld in artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel stelt dat ook iemand die niet de biologische of juridische ouder is, een verzoek kan indienen voor een omgangsregeling als er sprake is van 'family life' in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Het hof heeft echter geconcludeerd dat het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling niet in het belang van het kind is. Uit rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg bleek dat omgang met de man schadelijk zou zijn voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind. Het hof heeft de psychische gesteldheid van de vrouw, de moeder van het kind, in overweging genomen, evenals de hechtingsproblematiek van het kind. De vrouw was emotioneel instabiel en de omgang met de man had een negatieve invloed op het kind.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen. Tevens is de informatieregeling die de rechtbank had vastgesteld, vernietigd, omdat de vrouw niet langer verplicht was de man op de hoogte te houden van belangrijke zaken met betrekking tot het kind. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de stabiliteit en emotionele veiligheid van het kind, wat leidde tot de conclusie dat omgang met de man niet verantwoord was.

Uitspraak

Beschikking d.d. 5 november 2013
Zaaknummer 200.082.640

HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

Beschikking in de zaak van

[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen:
de vrouw,
advocaat voorheen mr. P. Bollema, kantoorhoudende te Leeuwarden,
advocaat thans mr. Kauling-Leeftink, kantoorhoudende te Oosterwolde,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen:
de man,
advocaat mr. J. Pieters, kantoorhoudende te Sneek.
Belanghebbenden:
1.
mr. M.R. Rauwerdain haar hoedanigheid van bijzondere curator,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
hierna te noemen:
de bijzondere curator;
2.
Bureau Jeugdzorg Friesland,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
hierna te noemen:
BJZ.
Het hof verwijst naar zijn tussenbeschikkingen van 7 februari 2012 en 25 september 2012, zoals bij partijen bekend.

Het verdere procesverloop

Ter griffie van het hof zijn nadien de volgende stukken binnengekomen:
- op 1 maart 2013 een brief van 28 februari 2013 van BJZ met bijlagen;
- op 21 maart 2013 een brief van 19 maart 2013 van BJZ met bijlagen;
- op 10 april 2013 een faxbrief van 10 april 2013 van mr. Kauling-Leeftink met bijlage;
- op 12 april 2013 een brief van 10 april 2013 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad);
- op 16 april 2013 een faxbrief van 16 april 2013 van de raad met bijlage, waarin wordt aangegeven dat nader onderzoek door de raad nodig is;
- op 17 april 2013 een journaalbericht van 17 april 2013 van mr. Pieters met het verzoek tot aanhouding van de behandeling die op 18 april 2013 gepland was;
- op 22 april 2013 een brief van 17 april 2013 van de raad;
- op 20 juni 2013 een brief van 18 juni 2013 van de raad met als bijlage een herziene versie van de brief van 16 april 2013 van de raad;
- op 5 september 2013 een journaalbericht van 4 september 2013 van mr. Pieters met bijlage;
- op 13 september 2013 een brief van 11 september 2013 van BJZ met bijlagen;
- op 24 september 2013 een journaalbericht van 24 september 2013 van mr. Pieters met bijlagen;
- op 25 september 2013 een brief van 24 september 2013 van de raad met als bijlage het raadsrapport van 24 september 2013;
- op 7 oktober 2013 een brief van 24 september 2013 van de raad met als bijlage nogmaals het raadsrapport van 24 september 2013.
De zaak is op 7 oktober 2013 verder behandeld ter zitting van dit hof in een andere samenstelling dan op de eerdere zittingen.
Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast zijn verschenen de bijzondere curator, mevrouw De Weerd en mr. Lautenbach namens BJZ en de heer Van der Hoef namens de raad.

De beoordeling

* De zorgregeling tussen de man en [kind]

1.
De man was de juridische en gezaghebbende vader van [kind]. Bij beschikking van 10 april 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is de erkenning van de man van [kind] vernietigd en is bepaald dat de geslachtsnaam van [kind] voortaan [achternaam appellante] zal zijn. In die procedure is uit verwantschapsonderzoek gebleken dat de man niet de biologische vader van [kind] is.
2.
Weliswaar is de man niet de biologische en/of juridische vader, maar ingevolge artikel 1:377a BW kan ook degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot een kind, de rechter verzoeken een omgangsregeling vast te stellen tussen hem/haar en dat kind. De man kan slechts ontvankelijk zijn in zijn verzoek, indien hij voldoende concrete omstandigheden stelt voor het bestaan tussen hem en het kind van een 'gezinsleven' (family life) als bedoeld in artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.
De man beroept zich hier thans op. Hij stelt dat hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot [kind]. De vrouw bestrijdt dat evenwel.
4.
De man is ruim vier jaren de juridische vader van [kind] geweest en heeft uit dien hoofde na het uiteengaan van partijen omgangscontacten met [kind] gehad. De man was bij de geboorte van [kind] en heeft in het eerste levensjaar met haar in gezinsverband geleefd en mede voor haar gezorgd. De man heeft [kind] mogen erkennen. Het hof maakt daaruit op dat het aldus de bedoeling van partijen was om een familieband tussen de man en [kind] en een gezamenlijk gezinsleven te doen ontstaan. De erkenning door de man is nog niet zo lang geleden vernietigd.
5.
Het hof komt op grond van deze omstandigheden tot het oordeel dat er sprake is van een zó nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [kind] dat die kan worden aangemerkt als 'family life' in de zin van art. 8 EVRM. De man is daarom ontvankelijk in zijn verzoek tot vaststelling van een contactregeling.
6.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of het in het belang van het kind is dat er daadwerkelijk een omgangsregeling wordt vastgesteld tussen de man en het kind en zo ja welke. Partijen verschillen hierover van mening.
7.
Voornoemd recht op omgang als bedoeld in artikel 1:377a lid 1 BW kan slechts worden ontzegd en afgewezen op de in artikel 1:377a lid 3 BW omschreven gronden, waaronder -onder a- de grond dat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind of -onder d- de grond dat omgang (anderszins) in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
8.
Uit het raadsrapport van 24 september 2013 blijkt dat de raad tot de conclusie is gekomen dat omgang niet in het belang is van [kind] en adviseert de raad de man het recht op omgang te ontzeggen. Ook BJZ heeft geadviseerd de omgang te beëindigen. De bijzondere curator heeft laten weten zich aan te sluiten bij de rapporten van de raad, BJZ en Kinnik.
9.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting(en) heeft het hof het volgende opgemaakt, waarbij het hof opmerkt dat de omstandigheid dat tussen de start van het raadsonderzoek en de rapportage slechts anderhalf week is verstreken, het hof - anders dan de man - niet doet twijfelen aan de bevindingen in voornoemd raadsrapport van 24 september 2013.
10.
Er zijn in het leven van [kind] meerdere personen die zich als haar vader hebben gepresenteerd, te weten de man en de latere partner van de vrouw, [A], die overigens ook thans niet meer tot haar gezin behoort. Dit is verwarrend voor [kind]. Er is onderzoek gedaan naar de vraag hoe [kind] de man ziet. Weliswaar heeft [kind] het doorgaans bij de man naar de zin gehad tijdens de omgangscontacten, maar uit het psychodiagnostisch onderzoek blijkt dat zij hem ziet als een vriend en niet als een hechtingsfiguur. De man heeft er terecht op gewezen dat in dat onderzoek geen onderzoek is gedaan naar de interactie tussen hem en [kind]. Dat neemt evenwel niet weg dat het hof geen reden heeft om te twijfelen aan de uitkomsten van het onderzoek waaronder de tests die bij [kind] zijn afgenomen over haar beeld van (de positie in haar leven van) de man.
11.
Uit onderzoek komt naar voren dat [kind] een zeer kwetsbaar meisje is van vier jaar oud. Kinnik kind en jeugd GGZ geeft in een diagnose van 13 juni 2013 aan dat er bij haar sprake is van een reactieve hechtingsstoornis. De GZ-psycholoog heeft in het psychodiagnostisch onderzoek van BJZ ook aangegeven dat de relatie tussen de vrouw en [kind] waarschijnlijk gekenmerkt wordt door een vermijdend onveilige hechtingsstijl. [kind] lijkt niet in staat zich veilig te hechten aan haar moeder. Tijdens de zwangerschap en na de zwangerschap heeft de vrouw veel stress ervaren en was ze emotioneel instabiel. Ook na de relatiebreuk met de man is de vrouw lange tijd instabiel geweest. De omgangsregelingen en rechtszaken met de man beïnvloedden de gemoedstoestand van de vrouw in negatieve zin. [kind] lijkt daardoor gekozen te hebben voor een deactiverende strategie voor gehechtheidsgedrag. Zorgelijk is dat [kind] daardoor aandacht voor gehechtheid vermijdt en gevoelens neutraliseert. Ze zoekt weinig troost en steun. De combinatie van spanningen als gevolg van de omgang tussen haar en de man en de onveilige gehechtheid heeft zich bij [kind] geuit in angsten en soms hallucinaties. [kind] heeft hierbij een achterstand in haar identiteitsontwikkeling opgelopen.
[kind] heeft overigens wel een veilige hechtingsrelatie ontwikkeld met [A].
12.
Onduidelijk is weliswaar in hoeverre het aan de vrouw te wijten is dat de relatie tussen de man en [kind] maar beperkt ontwikkeld is, maar los van de rol van de vrouw daarin, heeft [kind] rust, stabiliteit, voorspelbaarheid, structuur en emotioneel beschikbare opvoeders nodig en dat er gewerkt wordt aan het opbouwen van (een) veilige hechtingsrelatie(s), temeer gelet op haar hechtingsstoornis.
Het hof acht andere belangen daaraan ondergeschikt, ook als de vrouw (mede) verantwoordelijk is voor de strijd met de man en de beperkte relatie tussen de man en [kind], dan nog dient het belang van [kind] voorop te staan bij de onderhavige beslissingen.
13.
De psychische gesteldheid van de vrouw is instabiel en hangt sterk samen met de omgang tussen de man en [kind]. De vrouw ervaart veel stress van de omgang. De vrouw is onvoldoende stabiel en emotioneel beschikbaar voor [kind]. De gevolgen van de omgang voor de vrouw hebben een zeer negatief effect op [kind].
14.
Ook al heeft het Omgangscentrum van Jeugdhulp Friesland in haar eindverslag van november 2012 aangegeven van mening te zijn dat omgang tussen de man en [kind] kan blijven bestaan en dat de omgangsmomenten positief zijn verlopen, de wijze van beleving van de contacten met de man door [kind] staat onder de huidige omstandigheden aan een omgangsregeling in de weg. In dat verslag staat tevens dat de communicatie tussen beide ouders een groot aandachtspunt blijft en dat de vrouw weerstand heeft tegen de omgang. Haar boosheid over de omgang maakt overleg tussen de man en haar praktisch onmogelijk. Het verslag vermeldt dat de vrouw onvoldoende inzicht lijkt te hebben in wat haar reacties (boosheid) betekenen voor [kind].
15.
Het hof acht de vrouw niet in staat om [kind] toestemming te geven om (opnieuw) een relatie op te bouwen met de man, en deze verder uit te bouwen, en haar daarin te ondersteunen in houding en gedrag.
16.
Naast dat de vrouw aan de slag moet om de hechting tussen haar en [kind] te bevorderen, acht de raad het voor [kind] noodzakelijk dat de omgang tussen de man en [kind] wordt stopgezet. Het hof kan zich vinden in dit advies, dat ook door BJZ en de bijzondere curator ondersteund wordt. Onder voorgenoemde omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien - acht het hof omgang tussen de man en [kind] namelijk niet verantwoord. Omgang tussen de man en [kind] en de spanningen bij de vrouw die hiermee gepaard zullen gaan, zullen onvermijdelijk hun weerslag hebben op [kind]. Het hof acht omgang tussen de man en [kind] dan ook in strijd met zwaarwegende belangen van [kind]. Haar belangen zijn doorslaggevend, hoe pijnlijk het ook voor de man, die veel van [kind] houdt en zich steeds meewerkend heeft opgesteld bij het opstarten en begeleiden van de omgangsregeling, zal zijn dat de omgang met [kind] aldus niet voortgezet zal worden.
17.
Het hof zal daarom de beschikking van de rechtbank op dit punt vernietigen en het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling alsnog afwijzen.
* De informatieverplichting van de vrouw jegens de man
18.
De moeder is subsidiair van mening dat een minder verstrekkende informatieverplichting dient te worden opgelegd, indien de zorgregeling tussen de vader en [kind] blijft bestaan en de erkenning niet wordt vernietigd.
19.
Nu de man niet langer de juridisch vader is van [kind], noch haar biologische ouder is en hij niet langer mede het gezag heeft over haar, is de vrouw niet langer gehouden hem op de hoogte te houden omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [kind]. Het hof zal daarom de door de rechtbank vastgestelde informatieregeling eveneens vernietigen.
Slotsom
20.
Uit het voorgaande volgt dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen voor zover daarin - kort gezegd - een zorgregeling en een informatieregeling zijn vastgesteld en zal in zoverre opnieuw beslissen zoals hieronder aangegeven.

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin een zorgregeling en een informatieregeling zijn vastgesteld;
en opnieuw beslissende:
wijst af het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [kind], geboren [in 2008], en tot vaststelling van een informatieregeling aangaande [kind];
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, A.H. Garos en J.G. Idsardi, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 5 november 2013 in het bijzijn van de griffier.