ECLI:NL:GHARL:2013:8816

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
20 november 2013
Zaaknummer
200.134.318
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van stichting Nidos om een machtiging gesloten jeugdzorg te verzoeken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 november 2013, gaat het om de vraag of stichting Nidos bevoegd is om een machtiging tot gesloten jeugdzorg voor de jeugdige [jeugdige] aan te vragen. De ouders van de jeugdige, die in 1999 vanuit Algerije naar Nederland zijn gevlucht, hebben in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter van 26 juni 2013 aangevochten, waarin een machtiging tot plaatsing van hun kind in een gesloten jeugdzorg accommodatie was verleend. De ouders en de jeugdige stellen dat de stichting niet tot de kring van verzoekers behoort die een dergelijke machtiging kan aanvragen, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek en de Wet op de jeugdzorg.

Het hof heeft vastgesteld dat de stichting Nidos niet expliciet genoemd wordt in de relevante wetgeving als verzoeker voor een machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten jeugdzorgvoorziening. De stichting heeft aangevoerd dat zij gelijkgesteld moet worden met Stichting Bureau Jeugdzorg, maar het hof oordeelt dat de wetgever geen grondslag heeft gegeven voor de stichting om een verzoek tot gesloten jeugdzorg in te dienen. De stichting kan wel verzoeken om een niet-gesloten uithuisplaatsing, maar niet voor gesloten jeugdzorg.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter vernietigd en stichting Nidos niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om een machtiging voor gesloten jeugdzorg. Dit besluit is genomen met inachtneming van de wettelijke bepalingen en de rechten van de minderjarige, zoals vastgelegd in internationale verdragen en de Grondwet. De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke wettelijke basis voor vrijheidsbeneming van minderjarigen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 5 november 2013
Zaaknummer 200.134.318

HET GERECHTSHOF ARNHEM- LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden

Beschikking in de zaak van

1.
[appellant 1],
verblijvende te [woonplaats],
hierna te noemen:
de vader,
2.
[appellant 2],
verblijvende te [woonplaats],
hierna te noemen:
de moeder,
hierna gezamenlijk te noemen:
de ouders,
3.
[jeugdige],
verblijvende te [plaats],
hierna te noemen:
de jeugdige,
appellanten,
voorheen advocaat mr. K.J. Meijer, kantoorhoudende te St. Annaparochie,
thans zonder advocaat,
tegen

stichting Nidos,

kantoorhoudende te Assen,
geïntimeerde,
hierna te noemen:
de stichting.

Het geding in eerste aanleg

Bij beschikking van 26 juni 2013 (zaaknummer: C/17/127535 / FJ RK 13-596) heeft de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, een machtiging verleend tot plaatsing van de minderjarige [jeugdige] , geboren [in 1997], in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg vanaf 26 juni 2013 tot, zo blijkt uit de herstelbeschikking van 24 juli 2013, 26 december 2013.

Het geding in hoger beroep

Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 25 september 2013, hebben de ouders en de jeugdige verzocht de (herstelde) beschikking van 26 juni 2013 te vernietigen en opnieuw beslissende het onderhavige hoger beroep gegrond te verklaren,
de bestreden beschikking te vernietigen en aldus te bepalen dat de uithuisplaatsing
van [jeugdige] met onmiddellijke ingang beëindigd dient te worden.
De stichting heeft geen verweerschrift ingediend.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 3 oktober 2013 met bijlagen en een journaalbericht van 8 oktober 2013 met een bijlage van mr. Meijer. Op 17 oktober 2013 is nog een faxbericht van mr. Meijer binnengekomen, waarin hij zich terugtrekt als gemachtigde dan wel advocaat.
Ter zitting van 21 oktober 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder
en de heer Luth namens de stichting. De heer Luth heeft namens de stichting ter zitting van het hof mondeling verweer gevoerd aan de hand van de door hem aan
de griffier overgelegde stukken.

De beoordeling

Na de zitting binnengekomen stukken

1.
Op 24 oktober 2013 is van de stichting nog een brief van 23 oktober 2013 binnengekomen met als bijlage een beschikking van de rechtbank Rotterdam
van 2 oktober 2013. Deze brief met bijlage is, nu deze na de sluiting van de behandeling bij het hof is binnengekomen en het hof niet om toezending van de stukken heeft verzocht, in beginsel te laat ingediend. Nu voornoemde beschikking van de rechtbank Rotterdam echter ook ter zitting van het hof op 21 oktober 2013 aan de orde is geweest en het een uitspraak betreft waarvan het hof ook ambts-halve kennis kan nemen, zal het hof in dit geval toch acht slaan op de stukken.
Het hof is van oordeel dat partijen hierdoor niet in hun (processuele) belangen
zijn geschaad.
De vaststaande feiten
2.
De ouders zijn in 1999 gevlucht vanuit Algerije en zitten vanaf 2000 in de asielprocedure. Het gezin bestaat uit de vader, de moeder, [jeugdige] en [kind 2]. [jeugdige] is in Algerije geboren en [kind 2] in Nederland.
Het gezin heeft op verschillende locaties van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers gewoond. Tot zijn uithuisplaatsing heeft [jeugdige] samen met zijn ouders en zijn broertje op het asielzoekerscentrum in [woonplaats] gewoond. De ouders zijn gezamenlijk met het gezag over de kinderen belast.
3.
Bij beschikking van 13 mei 2011 is [jeugdige] onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Friesland. In november 2011 is de ondertoezichtstelling overgedragen aan de stichting. De ondertoezichtstelling is bij beschikking van 9 mei 2012 verlengd met ingang van 13 mei 2012 tot 13 mei 2013. Bij beschikking van 8 mei 2013 is de ondertoezichtstelling verlengd met ingang van 13 mei 2013 tot 13 mei 2014.
4.
De stichting heeft op 31 mei 2013 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (hierna te noemen: Wjz). De stichting heeft verklaard dat zich een geval als bedoeld in het derde lid van artikel 29b Wjz voordoet.
5.
Bij inleidend verzoekschrift van 6 juni 2013 heeft de stichting, ter effectuering van het indicatiebesluit van 31 mei 2013, verzocht op grond van artikel 29b Wjz een machtiging te verlenen voor plaatsing van [jeugdige] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de duur van zes maanden.
6.
Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder het kopje "Het geding in eerste aanleg". Tegen deze, bij beschikking van 24 juli 2013 herstelde, beslissing van de rechtbank is het
beroep van de ouders en de jeugdige gericht.
De ontvankelijkheid van stichting Nidos
7.
De ouders en de jeugdige stellen dat de kinderrechter in strijd met het recht danwel het motiverings- en/of het zorgvuldigheidsbeginsel heeft overwogen dat de stichting bevoegd was om het verzoek in te dienen.
Volgens de ouders en de jeugdige behoort de stichting niet tot een instelling zoals genoemd in artikel 1:254 lid 1 BW en kan een verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing slechts worden ingediend door of op verzoek van de ouders, iemand die een minderjarige verzorgt of opvoedt, de raad of het Openbaar Ministerie.
8.
Voor zover de ouders en de jeugdige klagen over de wijze van totstandkomen
van de bestreden beschikking - in het bijzonder erover klagen dat de rechtbank haar beslissing onvoldoende (zorgvuldig) heeft gemotiveerd - hebben de ouders en de jeugdige - daargelaten het antwoord op de vraag of de rechtbank bij de totstandkoming van voornoemde beschikking heeft gehandeld in strijd met het voornoemde beginselen - geen belang bij behandeling van de klacht.
Immers, de ouders en de jeugdige hebben thans in hoger beroep de zaak (op dit punt) ter beoordeling aan het hof voorgelegd en zijn in de gelegenheid gesteld hun bezwaren tegen de (herstelde) beschikking van 26 juni 2013 kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
9.
Ingevolge artikel 1:254 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige die zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of lichamelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, onder toezicht stellen van een stichting als bedoeld in artikel 1 onder f Wjz. Ingevolge artikel 1:254 lid 2 BW kan de rechter een in het eerste lid bedoelde minderjarige door of voor wie een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000) is ingediend en die in verband daarmee in een opvangcentrum voor asielzoekers verblijft, onder toezicht stellen van een daartoe door Onze Minister van Justitie aanvaarde rechtspersoon. Blijkens een besluit van de minister van Justitie van 12 januari 2005 is de stichting aanvaard als rechtspersoon zoals bedoeld in artikel 1:254 lid 2 BW.
10.
Uit artikel 1:254 lid 6 BW blijkt, voor zover hier van belang, dat op een rechtspersoon als bedoeld in het tweede lid de bepalingen van afdeling 4 van overeenkomstige toepassing zijn. Hieruit volgt dat de stichting - evenals een stichting als bedoeld in artikel 1 onder f Wjz, de raad en het openbaar ministerie - een (verlenging van een) machtiging tot uithuisplaatsing kan verzoeken.
De stichting behoort op grond van artikel 29d lid 1 Wjz in samenhang met artikel
1 onder f Wjz echter niet tot de kring van verzoekers die een machtiging uithuis-plaatsing in een voorziening van gesloten jeugdzorg kan verzoeken. De stichting heeft aangevoerd dat zij, ondanks dat de bevoegdheid van de stichting tot het verzoeken van een machtiging uithuisplaatsing in een voorziening van gesloten jeugdzorg niet uit vorengenoemde artikelen blijkt, ontvankelijk dient te worden verklaard. De stichting voert hiertoe aan dat zij zowel in het Burgerlijk Wetboek
- waar het de uitvoering van de ondertoezichtstelling en de voogdij betreft - als
in het uitvoeringsbesluit van de Wjz gelijk wordt gesteld met Stichting Bureau Jeugdzorg, zij belast is met de gezinsvoogdij en dat met de invoering van de Wjz geen wijziging is beoogd ten aanzien van de stichting. Hieruit kan volgens de stichting worden afgeleid dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om de stichting uit te sluiten als verzoeker van een machtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor gesloten jeugdzorg.
11.
Uit hetgeen door de stichting naar is gebracht, zoals hiervoor omschreven, zou weliswaar mogelijk kunnen worden afgeleid dat het niet bedoeling van de wetgever is geweest om de stichting uit te sluiten als verzoeker van een machtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor gesloten jeugdzorg.
Naar het oordeel van het hof vormt het gestelde echter onvoldoende grondslag om tot het oordeel te kunnen komen dat de stichting bevoegd is tot het verzoeken van een uithuisplaatsing in een voorziening voor gesloten jeugdzorg.
De als vrijheidsbeneming te kwalificeren maatregel van gesloten jeugdzorg
dient evenals het verzoek hiertoe een uitdrukkelijke grondslag te vinden in de wet.
Dit mede bezien tegen de achtergrond van art. 37 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, art. 15 Grondwet en art. 5 lid 1, aanhef en onder d, EVRM, dat bepaalt dat niemand zijn vrijheid mag worden ontnomen dan overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure, in het geval van rechtmatige detentie van een minderjarige: met het doel toe te zien op zijn opvoeding (zie ook Hoge Raad 31 mei 2013, LJN: BZ5422). Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de wetgever de stichting op grond van artikel 1:254 lid
6 BW wel uitdrukkelijk de mogelijkheid heeft gegeven om een verzoek tot
(niet gesloten) uithuisplaatsing te doen. Nu een dergelijke wetsbepaling voor
de verderstrekkende maatregel van gesloten jeugdzorg ontbreekt en de stichting (derhalve) niet behoort tot de expliciet genoemde kring van verzoekers die een machtiging tot uithuisplaatsing in gesloten jeugdzorg kan verzoeken, zal het hof de stichting in haar verzoek niet-ontvankelijk verklaren. Het hof merkt hierbij nog op dat de stichting een dergelijke machtiging wel had kunnen verzoeken wanneer Stichting Bureau Jeugdzorg haar hiertoe een rechtsgeldig mandaat had verleend.
Slotsom
12.
Gelet op het vorenoverwogene zal het hof beslissen als na te melden.

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van 26 juni 2013, hersteld bij beschikking van
24 juli 2013, waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:verklaart stichting Nidos niet-ontvankelijk in haar inleidende verzoek om
een machtiging te verlenen voor plaatsing van de jeugdige [jeugdige], geboren [in 1997], in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de duur van zes maanden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, J.G. Idsardi en
R.E. Weening en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
5 november 2013 in bijzijn van de griffier.