Beschikking d.d. 7 november 2013
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.121.530
(zaaknummer rechtbank 189046/FA RK 11-3226)
Beschikkingin de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen:
de man,
advocaat mr. G.I.H. Schulte, kantoorhoudende te Almere,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen:
de vrouw,
procureur mr. C.M. Lattmann-Van der Heijde, kantoorhoudende te Amsterdam.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 16 november 2012 heeft de rechtbank te Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, de verdeling van de (ontbonden) huwelijksgoederengemeenschap van partijen vastgesteld.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 8 februari 2013, heeft de man verzocht de beschikking van 16 november 2012 te vernietigen en opnieuw rechtdoende in hoger beroep, te bepalen dat de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen zal plaatsvinden conform de (primaire) wensen van de man verwoord in het appelschrift, althans als door het hof in goede justitie vast te stellen.
Eén en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 27 mei 2013, heeft de vrouw het verzoek bestreden en geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van de man en tot bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
Ter zitting van 26 september 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn partijen en hun advocaten.
De beoordeling
De omvang van het verweer van de vrouw.
1. De advocaat van de vrouw heeft voornoemd verweerschrift ter griffie van het hof ingediend. In dat verweerschrift is vermeld dat, om de kosten van de advocaat zo laag mogelijk te houden, de vrouw haar inzichten c.q. haar reactie op de inhoud van het verzoekschrift zelf heeft opgesteld. De schriftelijke reactie van de vrouw, met producties, is als bijlage aan het verweerschrift gehecht en er wordt verzocht om de inhoud daarvan als in het verweerschrift herhaald en ingelast te beschouwen.
Het hof zal echter geen acht slaan op de inhoud van de schriftelijke reactie van de vrouw, nu een verweerschrift ingevolge art. 362 jo 282 en 278 Rv moet inhouden de omschrijving van het verweer en de gronden waarop het rust. Het als bijlage aan het verweerschrift hechten van een door een procespartij opgesteld verweer, met verzoek de inhoud daarvan als in het verweerschrift herhaald en ingelast te beschouwen, voldoet niet aan vorenbedoelde vereisten.
De bij het verweerschrift gevoegde producties zal het hof wel tot de gedingstukken rekenen.
2. De vrouw heeft met bijstand van haar advocaat ter zitting mondeling verweer gevoerd. Daarbij heeft zij onder meer kenbaar gemaakt dat de beslissing van de rechtbank wat haar betreft in stand kan worden gelaten. Het hof zal daarmee rekening houden.
3. Tussen partijen staat als niet, dan wel onvoldoende, weersproken het volgende vast.
Partijen zijn [in 2001] in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
Bij beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van
24 augustus 2011 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 12 december 2011 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de Burgerlijke Stand.
4. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap (grief I)
- de verdeling en waardering van de activa en de waardering en draagplicht van de passiva (grief II);
De omvang van de huwelijksgoederengemeenschap
5. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 1.2 van de bestreden beschikking overwogen dat op het moment van ontbinding van het huwelijk van partijen, op 12 december 2011, in elk geval tot de huwelijksgoederengemeenschap behoorden:
Activa (baten in de zin van artikel 1:94 lid 1 BW)
- koopwoning aan het [adres];
- inboedel behorende bij de echtelijke woning;
- kapitaalverzekering bij Nationale Nederlanden, polisnummer 9449384;
- kapitaalverzekering ING, polisnummer 30134344;
- bankrekening Rabobank 135037530 t.n.v. de man;
- bankrekening Rabobank 132499665 t.n.v. de man (rekening [kind 1]);
- bankrekening ING 3682027 t.n.v. de man;
- bankrekening ING 2856955 t.n.v. de vrouw;
- bankrekening ING (en/of) 526868;
- bankrekening Rabobank 1023.431.882 t.n.v. [bedrijf];
- bankrekening Rabobank 1300.67.237 t.n.v. [bedrijf];
- beleggersrekening Rabobank 130968048;
- effectenrekening 30802253;
- auto Peugeot 406 (bij man in gebruik);
- het stamrecht zoals ontvangen door de man en ondergebracht in [bedrijf] ten bedrage van EUR 163.350,69.
Passiva (lasten in de zin van artikel 1:94 lid 2 BW)
- een hypothecaire geldlening bij de Rabobank van € 338.000,- met betrekking tot de woning aan het [adres];
- een vordering van Agis ad € 26.495,50 ter zake teveel ontvangen persoonsgebonden budget (“PGB “) van [kind 1], de zoon van partijen;
- schuld bij Triade ad € 22.369,59;
- diverse schulden bij de belastingdienst, o.a. wegens teveel ontvangen kinderopvangtoeslag;
- geldlening Rabobank ad € 15.000,-;
- credit card schuld bij Rabobank (€ 1.935,36 stand van zaken december 2011);
- schuld bij het Spectrum (€ 3.339,13 stand van zaken december 2011).
De rechtbank heeft, gezien de overige overwegingen in de bestreden beschikking, daarnaast in de verdeling betrokken:
* een - tijdens het huwelijk van partijen ontstane - vordering van [bedrijf] op de huwelijksgemeenschap (per eind 2011 groot € 160.500,-) tot een bedrag van € 100.000,-;
* een motor: JAWA 360;
* een motor: JAWA Oilmaster;
* een motor: BMW K1100LT, kenteken MV-ZJ-19.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat als peildatum voor het vaststellen van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap 12 december 2011 heeft te gelden, zodat het hof daarvan zal uitgaan.
7. De man stelt in
grief Idat de rechtbank ten onrechte enige vermogensbestanddelen die op de datum van ontbinding van het huwelijk, 12 december 2011, aanwezig waren niet tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap heeft gerekend. Het hof zal deze vermogensbestanddelen hierna bespreken.
De inboedel in de woning van de vrouw
8. De man is van mening dat de inboedel die zich in de woning van de vrouw bevindt in de verdeling moet worden betrokken. Hij heeft echter niet, althans onvoldoende, weerlegd de met een verklaring van het Leger des Heils onderbouwde stelling van de vrouw dat zij alleen haar persoonlijke spullen en één bed uit de woning heeft meegenomen en dat de overige inboedel die zich in haar woning bevindt is geleend van het Leger des Heils. Het hof ziet daarom geen aanleiding om de inboedel in de woning van de vrouw, voor zover niet uit de echtelijke woning afkomstig, tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap te rekenen.
De auto, merk Peugeot 205, kenteken [kenteken]
9. De man stelt dat de auto, Peugeot 205, op de peildatum van 12 december 2011 tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoorde.
Hij heeft echter niet bestreden de inhoud van de door de vrouw als productie 2 bij het verweerschrift in hoger beroep overgelegde e-mailberichten, waaronder een e-mail van een medewerker van de RDW. Deze medewerker deelt mee dat uit het register van de RDW blijkt dat de Peugeot 205, kenteken [kenteken] op 29 maart 2011 is gesloopt.
De man heeft daarom niet aangetoond dat de auto op de peildatum van 12 december 2011 tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoorde.
De motor JAWA 360 en de motor BMW K1100LT
10. Uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen blijkt dat de rechtbank, zoals de man stelt, de motoren JAWA 360 en BMW K1100LT niet onder de in rechtsoverweging 1.2. van de bestreden beschikking gegeven opsomming van de tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende activa en passiva heeft opgenomen. Nu de rechtbank deze motoren echter wel als tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende goederen in de verdeling heeft betrokken, kan de omstandigheid dat deze goederen niet in de door de rechtbank gegeven opsomming staan vermeld de man niet baten.
11. De man stelt in
grief I voortsdat de rechtbank ten onrechte diverse goederen en schulden tot de activa en passiva van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap heeft gerekend. Het hof zal deze hierna behandelen.
De motor JAWA Oilmaster, kenteken MD-77-XL.
12. Volgens de man is de motor JAWA Oilmaster voor de peildatum verkocht en blijkt dat uit de door de vrouw, bij brief van haar advocaat van 13 augustus 2012, overgelegde bescheiden ter zake van de motoren.
De vrouw heeft dat bij gebrek aan wetenschap betwist.
Het hof is van oordeel dat uit de door de RDW over de motor verstrekte gegevens (productie 'D' bij voornoemde brief van 13 augustus 2012), waaronder dat de laatste tenaamstelling van de JAWA Oilmaster op 18 maart 2011 is geweest, niet kan worden ontleend dat de motor aan een derde is verkocht. Het hof zal het er daarom voor houden dat de motor op de peildatum tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoorde.
De geldlening Rabobank ad EUR 15.000,-
13. De man betoogt dat de schuld bij de Rabobank van € 15.000,- al voor de peildatum is voldaan uit de verkoopopbrengst van een vorige woning. De vrouw heeft dat bevestigd. Het hof zal er daarom vanuit gaan dat deze schuld niet tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoort. Het hof zal vernietigen de beslissingen van de rechtbank, dat de man de overeenkomst van geldlening op zijn naam moet stellen en dat de vrouw ter zake van die schuld € 7.500,- aan de man moet voldoen (zie het dictum onder 1 en rechtsoverweging 3.2. van de beschikking van de rechtbank).
De achterstand in de betaling van de lasten verbonden aan de hypothecaire lening.
14. De man betoogt dat er op de peildatum van 12 december 2011 een achterstand was in de betaling van de lasten verbonden aan de hypothecaire lening van ongeveer € 2.200,-.
De vrouw heeft bij de brief van haar advocaat van 31 augustus 2012 bescheiden overgelegd waarin is vermeld dat er op 23 januari 2012 geen achterstand was. De man heeft geen gegevens verstrekt waaruit blijkt dat dat op 12 december 2011 anders was. Het hof zal met een tijdens huwelijk ontstane achterstand op de schuld aan de hypotheeknemer dan ook geen rekening houden.
Een krediet behorend bij de ING kapitaalsverzekering polis nr. 30134344
15. De man voert aan dat er op de peildatum een krediet met nummer K880-97371 was dat behoorde bij de ING Kapitaalsverzekering. Hij heeft echter geen stukken overgelegd die zijn stelling onderbouwen. Het hof zal bij gebrek aan gegevens geen rekening houden met de door de man gestelde schuld.
De onderneming [bedrijf] en de vordering van die onderneming op de gemeenschap.
16. In [bedrijf] is als stamrecht ondergebracht de door de man ontvangen ontslagvergoeding van € 163.350,69. In de jaarstukken van [bedrijf] staat een post vermeld "Lening [appellant]". Het geleende bedrag is tijdens huwelijk telkens verhoogd. De daaruit voortvloeiende vordering van [bedrijf] op de gemeenschap, ad € 160.500,-, was op de peildatum nog aanwezig. Tot het vermogen van de onderneming behoren verder saldi op bankrekeningen bij de Rabobank met de nummers 1023.431.882 en 1300.67.237, het saldo op een effectenrekening nummer 30802253 en een beleggingsrekening nummer 130968048.
17. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, in het dictum onder 1 en in rechtsoverweging 2.6. niet de waarde van de aandelen in het kapitaal van [bedrijf] in de verdeling betrokken, maar geoordeeld dat de in [bedrijf] ondergebrachte ontslagvergoeding door boedelvermenging tot de gemeenschap is gaan behoren. Verder heeft de rechtbank bij de verdeling meegenomen voornoemde vordering van [bedrijf] op de gemeenschap (lening [appellant]) tot een bedrag van € 100.000,- (zie boven aan bladzijde drie van de bestreden beschikking) en geoordeeld dat van de door de man ontvangen ontslagvergoeding dan nog resteerde (€ 163.350,09 - € 100.000,- =) € 63.350,09. Volgens de rechtbank diende de man de helft daarvan € 31.675,35 aan de vrouw te voldoen.
De rechtbank heeft voorts (zie het dictum onder 1, de tweede rechtsoverweging 2.3 (hierna: 2.3-2e) en de rechtsoverwegingen 2.4 en 2.5. van de bestreden beschikking) bepaald dat de bankrekeningen zoals in gebruik bij de man - waarvan het hof aanneemt dat daarmee mede voornoemde rekeningen bij de Rabobank worden bedoeld - aan de man worden toegedeeld en dat partijen de saldi op de rekeningen bij helfte dienen te verdelen. De beleggingsrekening heeft de rechtbank aan de vrouw toegedeeld en de effectenrekening aan de man. De rechtbank heeft daarbij bepaald dat de vrouw respectievelijk de man opgave van de waarde van de aan hen toebedeelde rekening per peildatum moeten doen en dat zij de helft van die waarde aan de wederpartij moeten uitkeren.
18. De man maakt om diverse redenen bezwaar tegen voornoemde beslissingen.
19. Partijen zijn tijdens voornoemde zitting van het hof overeengekomen dat de aandelen in het kapitaal van [bedrijf] aan de man zullen worden toegedeeld tegen een waarde van nihil.
20. Het hof zal daarom de aandelen in het kapitaal van [bedrijf] aan de man toedelen tegen een waarde van nihil. Tot het vermogen van [bedrijf] behoren, zoals hiervoor ook overwogen, de door de man ontvangen ontslag-vergoeding en de saldi op de door de man genoemde bank- beleggings- en effectenrekening. Voor afzonderlijke verdeling van de waarde daarvan is bij toedeling van de aandelen aan de man geen plaats, zodat de dienaangaande door de rechtbank gegeven beslissingen zullen worden vernietigd. Partijen hebben er voorts geen bezwaar tegen gemaakt dat de vordering van [bedrijf] op de gemeenschap thans niet meer afzonderlijk in de verdeling zal worden betrokken. Het hof zal daarom de te dier zake door de rechtbank gegeven beslissingen eveneens vernietigen.
De overige bankrekeningen
21. De man stelt dat tot de huwelijksgemeenschap nog behoren de saldi op de:
- bankrekening Rabobank 135037530 t.n.v. de man,
saldo per 31-12-2011 € 4.591,47;
- bankrekening Rabobank 132499665 t.n.v. de man (rekening [kind 1],
saldo per 31-12-2011 € 4.974,72;
- bankrekening ING 3682027 t.n.v. de man;
- bankrekening ING 2856955 t.n.v. de vrouw en de
- bankrekening ING 526868 ten name van beide partijen.
22. Er is, zoals de man stelt, niet bekend of het saldo op de ten name van de vrouw gestelde bankrekening bij de ING 2856955 positief of negatief is en daarom ook niet of de rechtbank het saldo op die rekening terecht tot de activa heeft gerekend. Het hof acht het antwoord op die vraag echter niet relevant, omdat de rechtbank in het dictum onder 1 en in rechtsoverweging 2.3-2e ter zake van de verdeling van de saldi op de bankrekening(en) een beslissing heeft gegeven, in die zin dat aan ieder van partijen de bankrekening(en) zullen worden toebedeeld die bij hen in gebruik zijn en dat partijen de saldi die op de peildatum daarop aanwezig waren bij helfte dienen te verdelen. Daaronder moeten ook eventuele negatieve saldi geacht worden te zijn begrepen.
Partijen zullen in het kader van de uitvoering van de vast te stellen wijze van verdeling elkaar over en weer de nodige inlichtingen over de saldi per peildatum dienen te verstrekken. Het hof ziet, anders dan de man in de toelichting op
grief II, geen aanleiding om reeds thans van de vrouw te vergen dat zij opgave doet van de saldi op de op haar naam gestelde bankrekening(en). Het hof ziet evenmin aanleiding om te bepalen dat iedere partij de saldi op de op zijn of haar naam gestelde bankrekening behoudt zonder verrekening.
23. Het hof heeft in de bestreden beschikking geen (afzonderlijke) beslissing aangetroffen over de wijze waarop het saldo op de ten name van beide partijen gestelde bankrekening bij de ING nr. 526868 in de verdeling moet worden betrokken. Partijen zijn evenwel ter voornoemde zitting van het hof overeengekomen dat zij beiden zullen meewerken aan de opheffing van deze rekening. Het hof zal daarom partijen veroordelen om hun medewerking te verlenen aan het opheffen van de en/of rekening bij ING nr. 526868. Uit het door de vrouw bij haar verweerschrift als productie 8 overgelegd rekeningafschrift blijkt dat op de peildatum van 12 december 2011 op de onderhavige rekening een saldo van € 937,65 aanwezig was. Aan ieder van partijen komt de helft daarvan, of wel € 468,83, toe. Indien na 12 december 2011 aan één van partijen meer dan zijn aandeel in genoemd saldo ten goede is gekomen, zal hij dat meerdere aan de ander moeten voldoen.
24.Grief Islaagt voor zover dat uit het voorgaande voortvloeit.
25. Door het voorgaande is het belang bij de behandeling van
grief II,voor zover betrekking hebbende op
de ontslagvergoeding en de vordering van [bedrijf] op de gemeenschap,komen te ontvallen. Het hof zal deze onderdelen van grief II onbesproken laten.
De studieschuld van de vrouw
26. De man heeft in de toelichting op
grief IIgesteld dat de studieschuld van de vrouw voor de peildatum was afgelost. De vrouw heeft dat erkend, zodat deze schuld niet tot de passiva van de huwelijksgoederengemeenschap moet worden gerekend. Het hof zal de te dier zake door de rechtbank gegeven beslissingen vernietigen (zie dictum onder 1 en rechtsoverweging 3.4. van de bestreden beschikking van de rechtbank).
De kapitaalsverzekering Nationale Nederlanden, polis nr. 9449384
27. De man betoogt in de toelichting op
grief IIdat de polis bij de Nationale Nederlanden met nummer 9449384 al voor de peildatum is afgekocht en dat de opbrengst daaruit door hem is gebruikt voor kosten van zijn levensonderhoud. De vrouw heeft dat bij gebrek aan gegevens bestreden. De man heeft geen gegevens verstrekt die de juistheid van zijn stelling onderbouwen, zodat het hof het er voor houdt dat de polis op de peildatum van 12 december 2011 nog niet was afgekocht en dat de (waarde van de) polis tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoort. Het hof zal daarom de beslissingen van de rechtbank, dat de polis aan de man wordt toebedeeld en dat de man opgave moet doen van de op de peildatum geldende (economische) waarde en de helft van die waarde aan de vrouw moet voldoen ( zie dictum onder 1 en in de eerste rechtsoverweging 2.3. (hierna:
2.3-1e) van de beschikking van de rechtbank) in stand laten.
28. Het hof zal hieronder de overige door de man in
grief IIaan de orde gestelde geschilpunten bespreken. Deze punten gaan over de verdeling en de waardering van de activa, alsmede de draagplicht ter zake van de passiva.
De medewerking van de man aan de verkoop van de voormalig echtelijke woning.
29. De man betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld c.q. gelast dat hij medewerking moet verlenen aan verkoop van de woning, omdat ook hij verkoop beoogt.
30. De man heeft ter voornoemde zitting van dit hof verklaard dat hij in de onderhavige woning woont en dat deze nog niet te koop staat. Volgens de man had de bank opdracht gegeven tot verkoop van de woning en was daarvoor in januari 2013 alles geregeld, maar trok de bank de opdracht aan de makelaar vervolgens in. De man betoogt dat hij er steeds van is uitgegaan dat hij door een makelaar benaderd zou worden.
31. Het hof neemt in aanmerking dat de rechtbank in de bestreden beschikking in het dictum onder 1 en in rechtsoverweging 2.1. heeft overwogen en beslist dat de woning moet worden verkocht en dat de man zijn medewerking moet verlenen aan onder meer het inschakelen van een makelaar en aan het publiceren van de woning op Funda, dat de man de woning open moet stellen voor taxatie door de makelaar en voor potentiële kopers. Sedert begin 2012 is een steeds oplopende achterstand in de betaling van de lasten verbonden aan de hypothecaire lening ontstaan.
In deze omstandigheden had van de man verwacht mogen worden dat hij, nadat de bank de opdracht had ingetrokken, actie had ondernomen om tot verkoop van de woning te geraken. Hij heeft echter, naar onweersproken vast staat, ook nadat hij in een kort-gedingvonnis van 11 september 2013 was veroordeeld om binnen acht dagen na betekening daarvan contact op te nemen met een makelaar en deze uitspraak aan hem was betekend, geen contact met een makelaar opgenomen.
In deze omstandigheden ziet het hof geen reden om de onderhavige beslissing van de rechtbank te vernietigen.
De wijze van verdeling van de inboedel en de auto's.
32. De man heeft voorgesteld om, anders dan de rechtbank, de inboedel in de woning van de vrouw en de Peugeot 205 aan de vrouw toe te delen en om de inboedel in de door hem bewoonde voormalig echtelijke woning en de Peugeot 406 aan hem toe te delen.
33. Nu het hof de inboedel in de woning van de vrouw niet tot de goederen van de huwelijksgoederengemeenschap rekent, althans niet voor zover deze niet in het door de vrouw opgestelde overzicht staan vermeld, en dat datzelfde geldt voor de Peugeot 205, is voor verdeling van deze goederen geen plaats.
34. Er is dan ook geen reden om te oordelen dat de man de inboedel in de echtelijke woning - zonder verrekening van de waarde - mag behouden. Het hof zal daarom de te dier zake door de rechtbank gegeven beslissing - naar het hof begrijpt tot verdeling van de in het overzicht van de vrouw (in eerste aanleg in het geding gebracht als productie 23) genoemde goederen - handhaven. Ook is er daardoor geen reden om de Peugeot 406, zonder nadere verrekening van de waarde, aan de man toe te delen. Het hof zal ook de dienaangaande door de rechtbank (in het dictum onder 1 en in rechtsoverweging 2.7. van de bestreden beschikking) gegeven beslissing handhaven.
De wijze van verdeling van de motoren JAWA 360 en BMW en de caravan.
35. De man heeft voorgesteld om, anders dan de rechtbank, de motor JAWA 360 aan hem toe te delen alsmede de opbrengst van € 300,-- die hij stelt bij verkoop van de motor BMW te hebben verkregen en om de caravan aan de vrouw toe te delen, een en ander zonder verrekening van de waarde.
36. De vrouw is met dit voorstel akkoord gegaan. Het hof zal daarom de te dier zake door de rechtbank in de bestreden beschikking in het dictum onder 1 en in de rechtsoverwegingen 2.8. en 2.9. gegeven beslissingen vernietigen en te dier zake opnieuw beslissen.
Volledigheidshalve merkt het hof op dat voor zover in rechtsoverweging 2.8. en in het dictum onder 1 tevens een beslissing wordt gegeven over de motor JAWA Oilmaster het hof geen reden ziet daarover anders te beslissen.
De schulden aan Triade/Agis
37. De man heeft, met betrekking tot de schulden aan Triade en Agis, gesteld dat hij, anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, zorgtaken heeft verricht op grond waarvan hem een deel van het voor [kind 1] uitbetaalde PGB werd uitbetaald. Verder stelt de man dat in die constructie aanspraak kon worden gemaakt op kinderopvangtoeslag voor de minderjarige [kind 2].
Dat Triade en AGIS uitbetaalde PGB gelden hebben teruggevorderd is volgens de man te wijten aan de omstandigheid dat de vrouw na het uiteengaan van partijen niet aan die constructie wilde meewerken en aan de wijze waarop de vrouw vervolgens verantwoording ter zake van de PGB gelden heeft gedaan. Volgens de man heeft niet hij, maar de vrouw de gemeenschap benadeeld. Hij wenst dat de schulden aan de vrouw worden toebedeeld, primair zonder dat hij gehouden zal zijn een vergoeding aan haar te voldoen, subsidiair wenst hij de helft van de schuld te voldoen nadat de hoogte daarvan is vastgesteld.
38. De vrouw heeft de stellingen van de man bestreden.
39. De man heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat - binnen de kaders waaraan een correcte verantwoording van ontvangen PGB gelden moet voldoen - een andere wijze van verantwoording mogelijk was dan de vrouw heeft gedaan en, zo dat wel mogelijk mocht zijn geweest, dat die andere wijze van verantwoording tot een ander resultaat zou hebben geleid. Het hof acht reeds daarom niet aangetoond dat de vrouw kan worden verweten de gemeenschap financieel nadeel te hebben toegebracht.
Het door de man gestelde is dan ook niet voldoende om te oordelen dat de vrouw, met uitsluiting van de man, draagplichtig is voor de schulden aan Triade en AGIS. Het hof zal handhaven de in het dictum en in rechtsoverweging 3.1. van de bestreden beschikking gegeven beslissingen over de schulden aan Triade en AGIS.
De belastingschulden als gevolg van teveel ontvangen kinderopvangtoeslag
40. De man heeft gesteld dat de hoogte van de belastingschulden niet duidelijk is, hij heeft echter niet aangegeven wat voor gevolgen dat moet hebben voor de door de rechtbank over die schulden gegeven beslissing.
Daarbij komt dat de advocaat van de man ter voornoemde zitting van dit hof heeft verklaard dat op de peildatum de belastingschulden over 2009 en over 2010 waren vastgesteld op de door de rechtbank genoemde bedragen.
Het hof ziet daarom geen aanleiding om over de belastingschulden, over 2009 groot € 8.921,- en over 2010 groot € 8.897,- anders te beslissen dan de rechtbank heeft gedaan.
41.Grief IIslaagt voor zover dat uit het voorgaande voortvloeit.
Zelfstandige verzoeken van de vrouw
42. De vrouw heeft ter zitting van dit hof mondeling nog diverse verzoeken gedaan, onder andere om de achterstanden die na 12 december 2011 zijn ontstaan in de betaling van de hypothecaire rente ten laste van de man te brengen, om de man te veroordelen om stukken ter zake van de kapitaalsverzekering over te leggen en om de man, indien hij niet meewerkt aan de verdeling van de inboedel afkomstig uit de voormalig echtelijke woning, te veroordelen een bedrag van
€ 10.000,-- aan de vrouw te betalen.
43. De vrouw kan, nu zij in haar verweerschrift geen incidenteel appel heeft ingesteld, niet pas tijdens de mondelinge behandeling verzoeken doen waarmee wordt beoogd andere beslissingen te verkrijgen dan in de bestreden beschikking zijn gegeven. Dergelijke verzoeken moeten als grieven worden aangemerkt en deze hadden in het verweerschrift moeten worden opgenomen. Verder heeft de man niet uitdrukkelijk met het in behandeling nemen van de verzoeken van de vrouw ingestemd. De vrouw kan in vorenbedoelde verzoeken niet worden ontvangen. Het hof zal de behandeling van vorenbedoelde verzoeken daarom achterwege laten.
44. Het hof zal de beschikking waarvan beroep op de onderdelen als hiervoor vermeld (zie rechtsoverweging 13, 20, 23, 26 en 36) gedeeltelijk vernietigen en te dier zake opnieuw beslissen, een en ander als na te melden.
45. Het hof zal, nu partijen gehuwd zijn geweest en deze procedure daarmee verband houdt, de kosten van het geding in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarin in het dictum
onder 1. de verdeling door de rechtbank is vastgesteld als in de rechtsoverwegingen 2.3-2e, 2.4, 2.5, 2.6, 2.8, 2.9, 3.2 en 3.4 van die beschikking is overwogen;
in zoverre opnieuw beslissende
stelt de verdeling in zoverre opnieuw vast dat:
- aan de man zal worden toebedeeld:
* de aandelen in het kapitaal van [bedrijf] tegen een waarde van nihil;
* de saldi op de bankrekening:
- bij de Rabobank 135037530 t.n.v. de man, saldo per 31-12-2011 € 4.591,47;
- bij de Rabobank 132499665 t.n.v. de man (rekening [kind 1]), saldo per 31-12- 2011 € 4.974,72;
- bij de ING 3682027 t.n.v. de man,
onder de verplichting voor de man om de vrouw inzicht te verschaffen in het saldo van die rekeningen dat op de peildatum 12 december 2011 aanwezig was en om die saldi bij helfte met de vrouw te delen;
* de motor JAWA 360, zonder verrekening van de waarde;
* de (opbrengst uit verkoop van) de motor BMW K1100LT, kenteken MV-ZJ-19,
zonder verrekening van de waarde;
* de motor JAWA Oilmaster tegen een waarde van € 300,--, onder de verplichting voor de man om de helft van die waarde, ad € 150,--, aan de vrouw te voldoen;
aan de vrouw zal worden toebedeeld:
- het saldo dat op 12 december 2011 op de bankrekening bij de ING 2856955 aanwezig was, onder de verplichting voor de vrouw om de man inzicht te verschaffen in dat saldo en om dat saldo bij helfte met de man te delen;
- de caravan, zonder verrekening van de waarde;
bepaalt dat de op naam van beide partijen gestelde bankrekening bij de ING met nummer 526868 door partijen zal worden opgeheven en
veroordeelt partijen om alle handelingen te verrichten die noodzakelijk zijn om tot opheffing van de bankrekening te geraken en om het saldo van € 937,65 dat op 12 december 2011 op die rekening aanwezig was bij helft te verdelen op de wijze als in rechtsoverweging 23 van deze beschikking is overwogen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarin in het dictum onder 1. de verdeling is vastgesteld zoals in de rechtsoverwegingen 2.1, 2.2, 2.3-1e, 2.7, 3.1, 3.3 en 3.5 is overwogen;
bekrachtigt de bestreden beschikking voorts voor wat betreft de overige, in het dictum onder 2, 3 en 4, gegeven beslissingen;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, J.G. Idsardi en
G.K. Schipmölder en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 november 2013 in tegenwoordigheid van de griffier