ECLI:NL:GHARL:2013:8746

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 november 2013
Publicatiedatum
19 november 2013
Zaaknummer
BK 12/00162
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrek van uitgaven voor woningaanpassing wegens medische indicatie

In deze zaak gaat het om de vraag of uitgaven voor de aanpassing van de woning, specifiek de bouw van een garage, in aanmerking kunnen worden genomen als uitgaven voor andere hulpmiddelen volgens artikel 6.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het ontbreken van een voorafgaande medische indicatie voor de woningaanpassing de aftrek in de weg staat. De belanghebbende, [X], heeft in zijn aangifte voor het jaar 2007 een bedrag van € 41.966 opgevoerd als buitengewone uitgaven, waarvan € 35.926 betrekking heeft op de bouw van de garage. De Inspecteur heeft deze uitgaven niet geaccepteerd, omdat er pas achteraf een verklaring van een medisch deskundige is afgegeven die de noodzaak van de aanpassing bevestigt. De Rechtbank heeft in eerste aanleg de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd. De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting van het Hof is vastgesteld dat de belanghebbende en zijn echtgenote, [A], een eigen woning bezitten en dat [A] lijdt aan een progressieve spierziekte, waardoor zij volledig rolstoelafhankelijk is. De bouw van de garage was noodzakelijk om de toegang tot de auto te vergemakkelijken. Het Hof oordeelt dat, hoewel er geen voorafgaande medische indicatie was, de achteraf vastgestelde noodzaak voor de aanpassing voldoende is om de aftrek te rechtvaardigen. Het Hof concludeert dat de regeling van artikel 6.17 van de Wet IB zo moet worden uitgelegd dat de aftrek niet geweigerd kan worden enkel omdat de medische indicatie niet voorafgaand aan de aanpassing is vastgesteld. Het hoger beroep van de Inspecteur wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer: 12/00162
uitspraakdatum: 19 november 2013
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Noord/Kantoor Leeuwarden(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 1 mei 2012, nummer AWB 11/973, in het geding tussen de Inspecteur en
[X]te [Z] (hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.424 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.324. Hierbij heeft de Inspecteur een bedrag van € 987 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 1 mei 2012 gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.551 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.324, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
1.4
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2013 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn echtgenote [A] , alsmede mr. [B] namens de Inspecteur.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De feiten

2.1
Belanghebbende, geboren op 7 november 1970, is gehuwd met [A] ( [A] ), geboren op 15 augustus 1967.
2.2
[A] is voor 40 uur per week werkzaam bij [C] B.V. te [L 1] .
2.3
[A] lijdt sinds haar jeugd aan de (progressieve) spierziekte "Tooth Marie Charcot Hoffmann". Zij is sinds december 2000 volledig rolstoelafhankelijk.
2.4
Belanghebbende en [A] bezitten een eigen woning gelegen aan de [a-straat] 24 te [Z] . In het jaar 2005 zijn belanghebbende en [A] aangevangen met de (voorbereiding van de) bouw van een garage aan hun eigen woning. De bouw van de garage was in het jaar 2007 voltooid.
2.5
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2007 een bedrag van € 41.966 (€ 48.661 voor aftrek van de drempel van € 6.665) opgevoerd als buitengewone uitgaven van hem en zijn echtgenote. Van dit bedrag heeft een bedrag van € 35.926 betrekking op de bouw van de garage. Belanghebbende en [A] hebben hierbij de totale kosten van de aanpassing berekend op een bedrag van € 59.933 (inclusief de aankoop van de grond) en zijn hierbij uitgegaan van een waardevermeerdering van de woning van € 30.000. Belanghebbende en [A] hebben van de totale buitengewone uitgaven een bedrag van € 25.000 toebedeeld aan belanghebbende.
2.6
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 6 april 2010 verzocht om hem een kopie van het doktersvoorschrift met betrekking tot de aanpassingen van de woning te sturen teneinde te kunnen beoordelen of deze aanpassingen op medisch voorschrift zijn uitgevoerd.
2.7
[A] heeft bij brief van 15 april 2010 een verklaring van de huisarts, [D] , ingezonden. In deze verklaring staat het volgende vermeld:
" [Z] , 09 04 2010
betreft [A] geb 15 08 1967 gesl. V
[a-straat] 24 [Z]
tel [0000000]
BSN [00000000001]
VERKLARING
In verband met rolstoelgebruik van mevrouw en beperkte handfunctie daarbij, is een garage aan het huis gebouwd Mevrouw is onder andere niet in staat bv de auto ijs- en sneeuwvrij te maken
Bovendien komt ze niet zelfstandig in haar auto bij gladheid
Ik verwacht u zo voldoende te hebben ingelicht".
2.8
[A] heeft - naar zij ter zitting van de Rechtbank heeft verklaard - ter verkrijging van de verklaring van haar huisarts de assistente gebeld en aan haar doorgegeven wat er in de verklaring zou moeten staan. De assistente heeft toen de verklaring opgesteld overeenkomstig hetgeen [A] aan haar heeft gedicteerd. De huisarts heeft de op deze wijze door zijn assistente opgestelde verklaring ondertekend.
2.9
[A] heeft vervolgens desgevraagd aan de Inspecteur meegedeeld dat zij ter zake van de aanpassing van de woning (betreffende de bouw van de garage) geen vergoeding van haar gemeente of haar zorgverzekeraar had kunnen dan wel alsnog zou kunnen krijgen.
2.1
Bij brief van 26 juli 2010 heeft de Inspecteur aan belanghebbende meegedeeld dat hij de door belanghebbende opgevoerde buitengewone uitgaven voor de aanpassing van de woning niet in aanmerking kan nemen, omdat niet kan worden gezegd dat de aanpassing op medisch voorschrift is aangebracht, nu pas achteraf een verklaring door de huisarts is afgegeven. De Inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende een aanslag IB/PVV opgelegd, waarbij hij de door belanghebbende gevraagde persoonsgebonden aftrek ter zake van buitengewone uitgaven tot een bedrag van € 25.000 niet in aanmerking heeft genomen.
2.11
Belanghebbende en [A] zijn op het bezwaar van belanghebbende op 8 december 2010 gehoord door de Inspecteur. Tijdens het hoorgesprek is afgesproken dat de rijkstaxateur de waardevermeerdering van de woning als gevolg van de aanpassing zal vaststellen. Belanghebbende heeft in aanvulling op het hoorverslag aangegeven dat de Inspecteur heeft erkend dat het duidelijk is dat de aanbouw vanwege de beperking van [A] is gedaan en hierover geen discussie zal komen.
2.12
De rijkstaxateur, [E] , heeft de waardevermeerdering van de woning als gevolg van de bouw van de garage (en de aankoop van de grond) getaxeerd op een bedrag van € 30.000. Verder heeft de rijkstaxateur vastgesteld dat van de door belanghebbende en [A] opgegeven bouwkosten van de garage van € 59.933 een bedrag van € 5.809 niet is toe te rekenen aan de bouw van de garage.
2.13
Op het bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur volhard in zijn standpunt dat de garage niet op voorschrift van de huisarts is gebouwd en heeft aldus het bezwaar afgewezen.
2.14
De Rechtbank heeft drs. [F] , verbonden aan [G] BV te [L 2] , benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek en aan hem de volgende vraag voorgelegd: "Was de bouw van de garage, ten tijde van de bouw, gelet op de gezondheidstoestand c.q. functiebeperking van mevrouw [A] , medisch geïndiceerd?".
2.15
Uit het schriftelijk verslag van het deskundigenonderzoek van 7 december 2011, volgt dat de volgende acties zijn ondernomen om de onder punt 2.14 bedoelde vraag te beantwoorden:
"1. Contact betrokkene en inlichten over [G] traject
2. Medische info opvragen
3. DAA laten invullen
4. Bezoek aan coördinerend specialist
5. Bezoek aan revalidatiearts en fysiotherapeut
6. Bestuderen van nagekomen gegevens
7. Opmaken van conceptrapportage
8. Uitwisselen conceptrapportage met betrokkene
9. Finalisering rapportage".
2.16
Over de gezondheidstoestand van [A] is in het verslag, dat namens drs. [F] is opgemaakt door dr. [H] , geconcludeerd:
"Ernstig geïnvalideerde 44-jarige vrouw als gevolg van een geleidelijk progressieve spierziekte (Ziekte van Charcot Marie Tooth). Er is anamnestisch geen actieve stafunctie meer sinds december 2000 en betrokkene is sindsdien aantoonbaar volledig rolstoelafhankelijk.".
2.17
Op de onder 2.14 vermelde vraag is in het schriftelijk verslag van het deskundigenonderzoek het volgende antwoord gegeven:
"Ja, mevrouw [A] is ten tijde van de bouw van de garage aantoonbaar volledig rolstoelgebonden en daarmee voor haar vervoer op de langere en middellange afstand aangewezen op vervoer per auto.".
2.18
De Rechtbank heeft drs. [F] bij brief van 14 december 2001 bericht dat uit het onder punt 2.17 bedoelde antwoord niet valt op te maken of de bouw van de garage als zodanig medisch geïndiceerd was. De Rechtbank heeft drs. [F] verzocht om zijn rapportage aan te vullen met het antwoord op die vraag.
2.19
Dr. [H] heeft, namens drs. [F] , bij schrijven van 19 december 2011 zijn antwoord op de onder punt 2.14 vermelde vraag als volgt aangevuld:
"Ja.
Ratio: onder het begrip "medisch geïndiceerd" kan men verschillende zaken verstaan. Bij het hebben van een botbreuk (b.v. als gevolg van botontkalking) of een hartinfarct is het duidelijk dat er snel ingegrepen moet worden en is er een "medische indicatie voor acute behandeling". Tevens zal het aansluitend "medisch geïndiceerd" zijn om aanvullende maatregelen te nemen om een nieuwe botbreuk of hartinfarct te voorkomen aangezien de onderliggende ziekte (resp. poreus botstelsel en aderverkalking) blijft bestaan en daarmee het verhoogde risico op herhaling. Het nemen van dergelijke maatregelen na een ziekte episode wordt "secundaire preventie" genoemd oftewel het nemen van maatregelen ter voorkoming van verergering van ziekte of gebrek bij een patiënt die daarvoor een hoog risico heeft.
In het onderhavige geval is ook sprake van dergelijke "secundaire preventie".
De bouw van een garage was nodig om te voorkomen dat betrokkene ongelukkig ten val zou komen bij het zelfstandig in en uit de auto komen bij bepaalde weertypes, waardoor het risico op toename in invaliditeit (met alle consequenties van dien) wordt beperkt.".

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of uitgaven voor de aanpassing van de woning (de bouw van de garage) in aanmerking kunnen worden genomen als uitgaven voor andere hulpmiddelen in de zin van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet IB). Daarbij spitst het geschil zich in hoger beroep uitsluitend toe op de vraag of daaraan in de weg staat dat niet uiterlijk ten tijde van de (aanvang van de) aanpassing door een medisch deskundige is vastgesteld dat een functiebeperking tot woningaanpassing noopt. Tussen partijen is niet in geschil dat achteraf door een medisch deskundige is verklaard dat de onderhavige woningaanpassing voor [A] medisch geïndiceerd was. Voor het geval het gelijk aan belanghebbende is, heeft de Inspecteur desgevraagd ter zitting van het Hof verklaard zich te kunnen verenigen met de door de Rechtbank vastgestelde belastbare inkomens. Voor het geval het gelijk aan de Inspecteur is, heeft belanghebbende desgevraagd ter zitting van het Hof verklaard zich te kunnen verenigen met de bestreden aanslag.
3.2
De Inspecteur beantwoordt de onder 3.1 genoemde vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.3
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB is de persoonsgebonden aftrek het gezamenlijke bedrag van de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten. Tot de persoonsgebonden aftrekposten behoren onder meer de buitengewone uitgaven, aldus het tweede lid, onderdeel d, van dit artikel. Buitengewone uitgaven zijn volgens het bepaalde in artikel 6.16, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB, de uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling van de belastingplichtige en zijn partner. Als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling worden ingevolge artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor genees-, heel- en verloskundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer.
4.2
Ingevolge artikel 6.17, tweede lid, van de Wet IB, juncto artikel 20a, aanhef en onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (UB IB), worden tot de andere hulpmiddelen, bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB, gerekend:
"aanpassingen van een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan, die vanwege een functiebeperking op medisch voorschrift zijn aangebracht ten behoeve van een persoon als bedoeld in artikel 6.16, onderdelen a en g, van de wet, voorzover de aanpassingen niet leiden tot een waardevermeerdering van de woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan welke uitgaat boven tien procent van de op de belastingplichtige drukken aanpassingskosten".
4.3
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat niet uiterlijk ten tijde van de (aanvang van de) woningaanpassing door een medisch deskundige is vastgesteld dat een functiebeperking tot de woningaanpassing noopt, aan de geclaimde aftrek in de weg staat.
4.4
Het Hof stelt voorop dat tussen partijen vaststaat dat in het onderhavige geval een vaststelling door een medisch deskundige uiterlijk ten tijde van de (aanvang van de) hiervoor – onder 2.4 – bedoelde woningaanpassing dat een functiebeperking tot deze woningaanpassing noopt, niet aanwezig is.
4.5
Nu tussen partijen in de onderhavige zaak voorts niet in geschil is dat de onderhavige woningaanpassing voor [A] medisch geïndiceerd is en dat zulks ook door een medische deskundige (achteraf) is vastgesteld, ligt uitsluitend de vraag voor of de omstandigheid dat deze vaststelling niet vooraf heeft plaatsgevonden aan de aftrek in de weg staat.
4.6
Aan de ene kant zou een louter grammaticale uitleg van artikel 20a, aanhef en onderdeel a, UB IB tot de conclusie leiden dat uit het zinsverband en het gebruik van het woord ‘voorschrift’ afgeleid kan worden dat aanpassingen als bedoeld in artikel 20a slechts op medisch voorschrift hebben plaatsgevonden indien dat medisch voorschrift is gegeven voordat een aanvang is gemaakt met het verrichten van de aanpassingen (vgl. Hof Arnhem 16 augustus 2011, nr. 11/00114, ECLI:NL:GHARN:2011:BR6630, V-N 2011/62.23.24).
4.7
Aan de andere kant leidt een uitleg naar doel en strekking van de bedoelde regeling tot de gevolgtrekking dat, nu uit de verklaring van de medisch deskundige volgt dat de functiebeperking de aanleiding is geweest tot het doen van de aanpassingen, de omstandigheid dat deze verklaring achteraf - dat wil zeggen na aanvang van de bedoelde woningaanpassing - is opgemaakt, daar niet aan kan afdoen, omdat de term “medisch voorschrift” niet dusdanig beperkend moet worden uitgelegd dat een verklaring van de medische deskundige immer dient te worden opgemaakt voordat de opdracht tot het doen van de aanpassing wordt gegeven (vgl. Hof Leeuwarden 3 juli 2009, nr. 08/00053, ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ1387, V-N 2009/43.10).
4.8
Het Hof oordeelt dat de regeling van artikel 6.17, tweede lid, van de Wet IB, juncto artikel 20a, aanhef en onderdeel a, UB IB naar doel en strekking moet worden uitgelegd. Nu achteraf is vast komen te staan dat de woningaanpassing medisch geïndiceerd was, kan de enkele omstandigheid dat deze indicatie niet is vormgegeven in een voorafgaand aan de woningaanpassing geuite vaststelling door een medisch deskundige, niet met zich brengen dat de aftrek moet worden geweigerd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Nu daarvan niet is gebleken acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Van de Staat zal een griffierecht worden geheven van € 466.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Stassen-Kanters als griffier.
De beslissing is op 19 november 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(M.M. Stassen-Kanters)
(P. van der Wal)
De griffier is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 november 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.