ECLI:NL:GHARL:2013:8685

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
15 november 2013
Zaaknummer
CR 200.112.366-01 5-11-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Co-ouderschap en hoofdverblijf van minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van twee minderjarige kinderen na de echtscheiding van hun ouders. De moeder, appellante, heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen, terwijl de vader, geïntimeerde, zich hiertegen verzet. De ouders zijn in een ernstig echtscheidingsconflict verwikkeld, wat ook invloed heeft op de kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft een onderzoek uitgevoerd en geadviseerd dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader dient te blijven, gezien de huidige woonomstandigheden van de ouders en de noodzaak van continuïteit in de leefomgeving van de kinderen.

De moeder heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank van 30 mei 2012 aangevochten, waarin was bepaald dat de kinderen bij de vader zouden verblijven. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming, die concludeerde dat de opvoedsituatie bij beide ouders geschikt is, maar dat co-ouderschap niet meer uitvoerbaar is door de afstand tussen de woonplaatsen van de ouders.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in strijd met de afspraken is verhuisd, wat heeft geleid tot een wijziging in de zorgregeling. De moeder heeft haar verzoek in hoger beroep aangevuld, maar het hof heeft geoordeeld dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de huidige regeling in het belang van de kinderen is. De moeder's verzoek om wijziging van de hoofdverblijfplaats is afgewezen, en het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

Beschikking d.d. 5 november 2013
Zaaknummer 200.112.366
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikkingin de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen:
de moeder,
advocaat mr. I.H.M. Leyten, kantoorhoudende te [woonplaats],
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen:
de vader,
advocaat mr. S.G.B.M. Schönhage, kantoorhoudende te Almere,
Belanghebbende:

Bureau Jeugdzorg Flevoland,

kantoorhoudende te Lelystad,
hierna te noemen:
BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van 30 mei 2012, zaaknummers 191405/FL RK 11-4198 (hoofdverblijf) en 191406/FL RK 11-4199 (omgang) van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, zoals bij partijen bekend.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie op 30 augustus 2012, heeft de moeder verzocht de beschikking van 30 mei 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende:
I. te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [kind 1], geboren [in 2007], bij haar zal zijn;
II. de zorgregeling te bepalen in die zin dat [kind 1] en [kind 2], geboren [in 2004], één weekend per veertien dagen van vrijdagavond tot zondagavond 18:00 uur bij de vader zullen zijn, evenals de helft van de feestdagen en vakanties, waarbij tevens geldt dat zij het halen en brengen voor haar rekening kan nemen in geval de vader haar nieuwe partner accepteert om dit ook te doen en zo niet, het halen en brengen door ieder om de beurt gedaan dient te worden, dat wil zeggen, de één haalt en de ander brengt;
III. de beschikking, voor zover wettelijk geoorloofd, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De moeder heeft haar verzoek in hoger beroep ter zitting aangevuld in die zin dat zij verzoekt om het hoofdverblijf van beide kinderen bij haar te bepalen en voor de vader ten aanzien van de kinderen een zorgregeling vast te stellen conform de bij het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 30 mei 2013 gevoegde bijlage.
Bij verweerschrift, binnengekomen bij de griffie op 8 november 2012, heeft de vader het verzoek bestreden en verzocht de moeder in haar beroepschrift niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het beroepschrift van de moeder af te wijzen, kosten rechtens.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van een journaalbericht met bijlagen ingediend op 29 augustus 2013 door mr. Schönhage, een brief met bijlagen, gedateerd 17 september 2012 en een journaalbericht met bijlage van 22 augustus 2013, beide ingediend door mr. Leijten.
Het hof heeft - hoewel buiten de in het procesreglement gegeven termijn bij de griffie binnengekomen - tevens kennisgenomen van een brief van 28 augustus 2013 (binnengekomen op 30 augustus 2013) met bijlagen van BJZ en een journaalbericht binnengekomen op 2 september 2013 van mr. Schönhage, aangezien deze stukken partijen bekend zijn en het hof kennisneming daarvan tevens in het belang van de minderjarigen acht.
Ter zitting van 2 september 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder met haar advocaat, de vader met zijn advocaat, de heer Van der Hoef namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) in het kader van zijn adviserende taak, en mevrouw Reijers en mevrouw Van Abeelen, beiden namens BJZ.
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1.
Uit het huwelijk van de ouders zijn [kind 2] en [kind 1] geboren. De ouders oefenen van rechtswege gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.
2.
Het huwelijk tussen de ouders is geëindigd [in 2010] door middel van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 28 april 2010 in de registers van de burgerlijke stand.
3.
In voormelde beschikking van 28 april 2010 is tevens het tussen partijen overeengekomen echtscheidingsconvenant opgenomen. Dit convenant houdt - onder meer en voor zover hier van belang - in dat de ouders de zorg over de kinderen gelijk verdelen in de zin van een co-ouderschap, dat [kind 2] haar hoofdverblijf bij de moeder heeft, dat [kind 1] zijn hoofdverblijf bij de vader heeft en dat de ouders de intentie hebben om binnen een straal van 6 kilometer van elkaar te zullen blijven wonen om de uitvoering van het ouderschapsplan te continueren.
4.
Bij beschikking van de kinderrechter van 29 augustus 2011 is de beschikking van 28 april 2010 gewijzigd in die zin dat daarbij is bepaald de kinderen voortaan in de oneven weken bij de vader verblijven en in de even weken bij de moeder waarbij het wisselmoment op dinsdag op school plaatsvindt.
5.
De moeder is in oktober 2011 naar [woonplaats] verhuisd waardoor de ouders sindsdien (aanzienlijk) meer dan 6 kilometer uit elkaar wonen.
6.
Bij verzoekschrift van 28 oktober 2011 heeft de moeder - zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - verzocht om het hoofdverblijf van [kind 1] te wijzigen en zijn hoofdverblijf (ook) bij haar te bepalen en daarnaast de zorgregeling te wijzigen in die zin dat de kinderen een weekend per veertien dagen, van vrijdagavond tot zondagochtend en de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader verblijven.
7.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder afgewezen.
De moeder is hiertegen in hoger beroep gekomen en heeft het hof verzocht te beslissen zoals vermeld onder "Het geding in hoger beroep".
De vader heeft verweer gevoerd.
8.
Sinds september 2012 verblijven [kind 1] en [kind 2] bij de vader en zijn zij een weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot maandagochtend bij de moeder.
9.
Bij vonnis in kort geding van 10 oktober 2012 is onder meer bepaald dat de kinderen in afwachting van de uitspraak in het onderhavige hoger beroep voorlopig hun hoofdverblijf bij de vader hebben en dat zij eenmaal in de twee weken een weekend bij de moeder verblijven, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij de moeder zorgt voor het halen en brengen van de kinderen.
10.
Bij verzoekschrift van 8 november 2012 heeft de vaderde rechtbank verzocht om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen en een zorgregeling vast te stellen waarbij [kind 2] en [kind 1] eenmaal in de twee weken een weekend bij de moeder verblijven.
11.
Bij beschikking van de kinderrechter van 31 januari 2013 is de beslissing op het verzoek van de vader aangehouden in afwachting van rapportage en advies van de Raad voor de Kinderbescherming. De raad heeft op 30 mei 2013 gerapporteerd.
12.
Bij beschikking van de kinderrechter van 25 juni 2013 zijn [kind 2] en [kind 1] met ingang van die datum en voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van BJZ.
Het oordeel van het hof
13.
Bij de beantwoording van de vraag of het hoofdverblijf en de zorgregeling ten aanzien van [kind 2] en [kind 1] moet worden gewijzigd in die zin dat de kinderen voortaan beiden hun hoofdverblijf bij de moeder hebben en zij één weekend per veertien dagen en de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader verblijven, staat het belang van de kinderen voorop. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
14.
De ouders zijn in een ernstig echtscheidingsconflict verwikkeld waardoor ook de kinderen zijn belast. De raad heeft een onderzoek uitgevoerd ten aanzien van het gezag en de omgang en tevens de noodzakelijkheid van een kinderbeschermingsmaatregel onderzocht. Uit dit onderzoek is onder meer gebleken dat ondertoezichtstelling van de kinderen noodzakelijk was en de kinderrechter heeft bij beschikking van 25 juni 2013 aldus bepaald. De betreffende rapportage van 30 mei 2013 bevat tevens voor wat betreft het hoofdverblijf en de zorgregeling - zakelijk weergegeven - onder meer de volgende conclusies. De raad is van mening dat de opvoedsituatie zowel bij de vader als bij de moeder geschikt is voor de kinderen om op te groeien. Bij beide ouders zijn de pedagogische vaardigheden in de scheidingscontext echter onvoldoende. Als de moeder in [woonplaats] zou wonen had de raad co-ouderschap geadviseerd. Nu de ouders te ver uit elkaar wonen is co-ouderschap praktisch niet (meer) uitvoerbaar. De raad acht continuïteit van de leefomgeving voor de kinderen van groot belang. De kinderen zijn opgegroeid in [woonplaats] en wonen nog in de echtelijke woning. De raad adviseert daarom de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader te bepalen. De raad is van mening dat op deze manier de rust en regelmaat die juist voor [kind 1] en [kind 2] zo belangrijk zijn, gewaarborgd is. De raad adviseert daarnaast een uitgebreide zorgregeling ten aanzien van de moeder en de kinderen waarbij ook de vader een (beperkt) aandeel heeft in het halen en brengen van de kinderen, één en ander volgens het door de raad opgestelde zorgschema.
Het hof neemt voormelde conclusies van de raad over. Het hof is van oordeel dat uit de stukken het onderzoek ter zitting van het hof geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die tot een ander oordeel nopen.
15.
Het hof overweegt daarbij tevens dat uit de stukken en de behandeling ter zitting van het hof is gebleken dat beide ouders zich bovendien in de procedure naar aanleiding van het onder 10 genoemde verzoek van de vader bij journaalbericht van respectievelijk 11 juli 2013 en 12 juli 2013 akkoord hebben verklaard met de inhoud van de raadsrapportage en dat zij hebben afgezien van een mondelinge behandeling en de rechtbank hebben gevraagd een beschikking af te geven.
16.
Voor zover de moeder in de onderhavige procedure heeft gesteld dat zij zich niet (meer ) in het advies kan vinden, overweegt het hof het volgende. De moeder heeft aangevoerd dat gebleken is dat de vader onvoldoende met haar communiceert over de kinderen en hen belast door haar tegenover de kinderen zwart te maken en dat ondertoezichtstelling hierin geen verbetering heeft gebracht. Het hof overweegt dat hetgeen de moeder heeft aangevoerd - wat daar ook van zij - onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat wijziging van het hoofdverblijf in een hoofdverblijf van beide kinderen bij de moeder, in het belang van de kinderen is. Het hof overweegt dat uit de stukken, waaronder het voormelde raadsonderzoek, bovendien is gebleken dat beide ouders in staat zijn om op adequate wijze in de verzorging en opvoeding van de kinderen te voorzien en dat beide ouders een aandeel hebben in de onderlinge communicatieproblemen en het bij de kinderen ontstane loyaliteitsconflict als gevolg van de echtscheidingsstrijd. Het hof overweegt voorts dat de ondertoezichtstelling op 25 juni 2013 is ingegaan en dat vervolgens een Plan van Aanpak is opgesteld op grond waarvan de noodzakelijke indicaties voor zorg en begeleiding kunnen worden verstrekt. Naar het oordeel van het hof is geenszins gebleken dat de opgelegde maatregel niet met de nodige voortvarendheid is opgepakt. Het hof volgt de moeder aldus niet in haar verzoek om het hoofdverblijf van beide kinderen bij haar te bepalen en ten aanzien van de vader te bepalen dat de als bijlage bij het raadsrapport gevoegde zorgregeling geldt.
De slotsom
17.
Op grond van het voorgaande dient als volgt te worden beslist.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het door de moeder in hoger beroep verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, R. Feunekes en
I.A. Vermeulen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
5 november 2013 in het bijzijn van de griffier.