Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
“in relatie tot punt 3 wordt als voorwaarde bepaald dat de exploitatie van het terrein van de gemeentewerf sluitend moet zijn”. Het besluit is inclusief de toevoeging gezonden aan Bartiméus.
“Met Stichting Bartiméus is lang overleg gevoerd over de manier waarop de vernieuwing op haar terrein gestalte zou kunnen krijgen. Aanvankelijk in combinatie met de ontwikkelingen op de aangrenzende percelen van de brandweer en de gemeentelijke werkplaats. Deze combinatie is nu losgelaten.”impliceert niet dat de Gemeente een bindende toezegging zou hebben gedaan het bedrag bij te dragen. Een grammaticale uitleg dwingt daartoe niet, evenmin als de planologische context, waarin deze passage voorkomt. Er kan daarom niet worden uitgegaan van een vóór 24 februari 2009 gedane, de Gemeente bindende onvoorwaardelijke toezegging.
“aan de knoppen draaiend”de vervulling van de voorwaarde manipuleren. De Gemeente had bij niet-vervulling belang. Art. 6:23 lid 1 BW brengt dan mee dat de voorwaarde als vervuld heeft te gelden. Subsidiair beroept Bartiméus zich erop dat de Gemeente naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep kan doen op het niet in vervulling gaan van de voorwaarden, omdat deze in de toekomst alsnog in vervulling kan gaan.
“Indien in verband met de uitvoering van de bouwplannen van de gemeente en/of Bartiméus perceelsgedeelten grond aan de andere partij in eigendom moeten worden overgedragen, dan verklaren partijen hierbij dat zij daartoe in een afzonderlijke koopovereenkomst elkaar medewerking zullen verlenen tegen marktconforme prijzen (…).”De verplichting houdt daarom niet in dat Bartiméus gehouden is tot een grondoverdracht om niet, maar tot één tegen marktconforme prijzen en als dat nodig is voor de uitvoering van de bouwplannen van de Gemeente. Art. 4.2 bevat voorts geen koopoptie ten gunste van de Gemeente, maar een bereidheid medewerking te verlenen aan overdracht van perceelsgedeelten. De verplichting is bovendien wederkerig geformuleerd, zodat ook Bartiméus de Gemeente had kunnen verzoeken aan haar een perceelsgedeelte over te dragen. In het licht van de tekst kan het hof niet inzien dat het opnemen van deze “tegenprestatie” in het concept van 23 november 2011 miskent dat partijen vooral spraken over medegebruik van het parkeerterrein, dat [X] daarmee een tegenprestatie heeft willen bedingen die buiten de grenzen van het collegebesluit ging, omdat hij alleen nog maar minder belastende tegenprestaties mocht bedingen en dat deze tegenprestatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet meer mocht worden bedongen, gezien het stadium van de onderhandelingen. Dit oordeel geldt ook, als de tegenprestatie door beide partijen zou worden beschouwd als een “reële” of “zwaarwegende” tegenprestatie van Bartiméus. Gesteld noch gebleken is immers dat de Gemeente met het artikellid in werkelijkheid een verderstrekkende verplichting wilde opleggen aan Bartiméus dan is te ontlenen aan de tekst.
“Tijdens het gesprek zijn enige opmerkingen gemaakt, waaronder (…) het schrappen van het onderdeel grondverkoop”) door een medewerker die niet bevoegd is de Gemeente te vertegenwoordigen. Met de woorden ondubbelzinnig en onmiskenbaar heeft de rechtbank willen aangeven, dat uit deze e-mail onvoldoende duidelijk blijkt dat de Gemeente akkoord is gegaan met het schrappen van art. 4.2 en dat Bartiméus daarop redelijkerwijs ook niet heeft mogen vertrouwen. Het voorgaande brengt mee dat de grieven IV tot en met VI niet slagen.
“een gemeentelijke toezegging”en dat
“de afwikkeling van dit punt”in handen wordt gesteld van [X], niet worden afgeleid dat het college hiermee aan [X] volmacht heeft verleend de overeenkomst te sluiten. Die conclusie kan met name niet worden getrokken, omdat het aan Bartiméus duidelijk moet zijn geweest dat de financiering van de omvangrijke bijdrage op dat moment onzeker was. Dat ook [X] ervan uitging geen volmacht te hebben, blijkt uit het door hem opgestelde concept van 23 november 2009, waarin de burgemeester als vertegenwoordiger van de Gemeente is vermeld. Bartiméus heeft geen andere feiten en omstandigheden gesteld, op grond waarvan kan worden vastgesteld dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat aan [X] een dergelijke volmacht was verstrekt.