Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.de rechtspersoon naar het recht van de Bondsrepubliek DuitslandMerck KGaA,
1.Het geding in eerste aanleg
30 november 2011 (hierna ook: het tussenvonnis) en 25 juli 2012 (hierna ook:
het eindvonnis), die de rechtbank Utrecht, sector handel en kanton, handelskamer, tussen Merck als eiseressen en NZa als gedaagde heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
NJ 1916, p. 407 Guldemond-Noordwijkerhout) is de burgerlijke rechter bevoegd te oordelen over een vordering tegen de overheid, als maar wordt gesteld dat de overheid een burgerlijk recht heeft geschonden. Zoals blijkt uit de hiervoor onder 4.1 omschreven vorderingen van Merck, voldoen deze aan dat vereiste.
– op het moment van vaststelling van die factor en ervan uitgaande dat deze op juiste wijze is geschied (zie hierna onder 4.11 tot en met 4.14) – nominaal dezelfde is als 80% van de netto inkoopkosten van de goedkoopste behandelmethode (Vectibix). In het licht hiervan kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat de vaststelling van de beleidsregel door de NZa met substitutiefactor als zodanig onredelijk dan wel in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel moet worden geoordeeld.
acht behandelingen zou mogen worden uitgegaan (zie hierna 4.14).
€ 5.6 miljoen bedraagt en een debat over de vraag of de drempel al dan niet wordt gehaald dan wel wordt onderschreden niet aan de orde is.
tien toedieningen met Vectibix moeten worden gerekend. Merck heeft zich daartoe onder meer op de vergunningaanvrage van de producent, die uitgaat van een gemiddelde van
tien toedieningen, op literatuur en op enkele case reports beroepen. De NZa heeft het op het farmacotherapeutisch rapport panitumumab gebaseerde advies van het CVZ (productie 1 van de NZa) daartegenover gesteld en de representativiteit van met name de case reports in twijfel getrokken.
De NZa voert daartegenover aan dat de keuze om de substitutieregel voor vier jaar vast te leggen is ingegeven door de systematiek van de beleidsregel. Deze gaat uit van ‘onaantastbaarheid’ van het in de lijst van stofnamen opgenomen geneesmiddel wat betreft alle facetten van de beleidsregel gedurende de periode van voorlopige toelating van vier jaar. Opname van een geneesmiddel in de lijst van stofnamen vindt in eerste instantie plaats voor vier jaar. Daarmee is volgens de NZa ook de substitutiefactor voor die periode gefixeerd. Zij acht de fixatie van de substitutiefactor gedurende deze periode
ookgerechtvaardigd op grond van reguleringszekerheid, duidelijkheid voor ziekenhuizen, voorzienbaarheid van beleid, geen onaanvaardbaar hoge lasten. Zij neemt daarbij aan dat fabrikanten van deze fixatie geen nadeel ondervinden. Zij legt daaraan ten grondslag dat fabrikanten van (dure) geneesmiddelen hun prijzen doorgaans niet substantieel blijken te wijzigen. Het belang van concurrentie wordt, zo voert zij aan, dus niet, indirect, door de fixatie doorkruist.
5.Slotsom
6.De beslissing
roldatum 10 december 2013voor het nemen van akten door partijen als hiervoor onder 5.1 is overwogen;