Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
Naleving”) van de CAO Uitzendkrachten luidt als volgt:
1. Er is een Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) opgericht door de partijen betrokken bij de CAO.2. De statuten en reglementen van de SNCU zijn vastgelegd in de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche.”
Naleving”) van de CAO Sociaal Fonds luidt als volgt:
“
1. Er is een Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) opgericht door de partijen betrokken bij deze CAO waarvan de Statuten en Reglementen I en II integraal onderdeel uitmaken van deze CAO.2. SNCU dient erop toe te zien, dat de bepalingen van deze CAO algemeen en volledig worden nageleefd en is door de partijen betrokken bij deze CAO gemachtigd al datgene te verrichten dat daartoe nuttig en noodzakelijk kan zijn.”
1. Indien een werkgever na ingebrekestelling door of namens de SNCU gedurende ten minste tien werkdagen nalatig blijft de vanwege de SNCU verzochte gegevens met betrekking tot de wijze waarop hij de CAO’s naleeft te verstrekken, dan wel onjuiste gegevens verstrekt, is hij verplicht door dat enkele feit aan de SNCU een forfaitaire schadevergoeding te betalen. De SNCU kan besluiten geheel of gedeeltelijk af te zien van het innen van deze schadevergoeding indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.2. Indien een werkgever na ingebrekestelling door of namens de SNCU gedurende ten minste tien werkdagen volhardt bij het niet naleven van de CAO’s op de in de ingebrekestelling vermelde punten, is hij - onverminderd het gestelde onder a. - verplicht aan de SNCU een door het bestuur te bepalen schadevergoeding te betalen. Bij het bepalen van de schadevergoeding wordt in ieder geval rekening gehouden met de aard, de omvang en de duur van de niet-naleving, alsmede met de loonsom van de onderneming van de betrokken werkgever. Daarnaast kan rekening worden gehouden met de mate waarin die werkgever alsnog achterstallige verplichtingen jegens zijn personeel nakomt dan wel zekerheid stelt voor een correcte naleving van de CAO’s. De SNCU kan besluiten geheel of gedeeltelijk af te zien van het innen van deze schadevergoeding indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
Het bestuur van de SNCU heeft in juni 2006 een beleid vastgesteld inzake een gestaffelde forfaitaire schadevergoeding methodiek. Deze methodiek houdt rekening met de:
- Omvang van de onderneming
- Duur van de overtreding(en)
- Aard van de overtreding(en) (…)
Krachtens de bevoegdheid opgenomen in artikel 6 bij niet meewerken, ongeacht het moment waarop of waaraan (aan een controle of het volharden na ingebrekestelling in de weigering van aanlevering van verzochte bescheiden) zal de SNCU na ingebrekestelling van en sommatie aan de onderneming bij de rechter vorderen:
(…) Naar verwachting gaat hier een schrikeffect van uit waardoor de niet meewerkende onderneming alsnog meewerkt. (…) De rechter zal de hoogte van de schadevergoeding naar alle waarschijnlijkheid matigen maar de onderneming zal desondanks worden gestraft voor niet meewerken.”
16 augustus 2010 heeft SNCU deze sommatie en ingebrekestelling herhaald en tevens aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.785,-.
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
€ 25.000,- (grief 1) alsmede op de toewijzing van de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten (grief 2). Het hof leidt hieruit af dat [appellant] niet opkomt tegen de toewijzing van de veroordeling tot naleving door hem van de CAO voor Uitzendkrachten en de CAO Sociaal Fonds, meer precies: het overleggen van de in de brief van 20 mei 2010 gespecificeerde bescheiden.
waarvan de hoogte op maximaal € 100.000 per geval wordt bepaald. Het bestuur heeft dit geaccordeerd in de vergadering van 28 januari jl.”. Verder wordt vermeld: ”
De hoogte van de forfaitaire schadevergoeding dient krachtens artikel 6 lid 3 (oud artikel 46 lid 3 CAO) ter dekking van de kosten van SNCU. SNCU hoeft niet aan te tonen dat zij de schade (lees: apparaatskosten van de SNCU) in de omvang ook daadwerkelijk heeft geleden.”
De schadevergoeding dient ter dekking van de kosten die de SNCU maakt en de ter dezer zake verkregen middelen worden toegevoegd aan de geldmiddelen van de SNCU tot dekking van de kosten die de SNCU heeft moeten maken als gevolg van haar toezichthoudende taak ten aanzien van de wijze waarop de cao's worden nageleefd.”.
Dit zijn naar het oordeel van het hof evident materiële kosten. Het hof overweegt dat van een concrete schadeberekening in deze zaak geen sprake is. Dat dit in een geval als het onderhavige niet mogelijk zou zijn dan wel voor SNCU zeer bezwaarlijk, is gesteld noch gebleken. Immers, de apparaatskosten van SNCU zijn vrij eenvoudig uit de jaarrekeningen af te leiden. Dat SNCU uit hoofde van artikel 6 lid 4 van het Reglement niet hoeft aan te tonen dat zij de schade ook daadwerkelijk in die omvang heeft geleden ziet naar het oordeel van het hof slechts op een bewijsregeling, waardoor SNCU wordt ontheven van het bewijs van de omvang van de schade, maar die bepaling doet niet aan af aan het uitgangspunt dat slechts de reële en concrete schade die SNCU lijdt vergoedbaar is. Wat deze schade concreet betreft is onbekend. SNCU dient hierover opheldering te verschaffen.
een gefixeerde schadevergoeding die verschuldigd is bij overtreding van cao bepalingen”, waarbij in een voetnoot wordt verwezen naar het boek: "
CAO-recht. Het recht met betrekking tot CAO's en de verbindend en onverbindend verklaring van bepalingen ervan”, van de hand van Fase & Van Drongelen. Het hof stelt vast dat deze verwijzing geen steun vindt in het aangehaalde boek. De tekst waarop klaarblijkelijk wordt gedoeld luidt immers: “(…)
Dat in sommige gevallen van het niet naleven van de in de CAO neergelegde voorschriften een gefixeerde, dus vooraf vastgesteldeboete, verschuldigd zal zijn.” (pagina 119, tweede alinea) (onderstreping hof).
vasteboete” (in plaats van schadevergoeding) (TK 1926-1927, kamerstukken 166, ondernummer 3, pagina 7) (onderstreping hof).
Het oordeel omtrent de kwalificatie van de forfaitaire schadevergoeding als boete, houdt het hof aan.
Zij heeft thans gevorderd:
I. (gewijzigd) dat [appellant] hof zal worden veroordeeld tot naleving van de CAO voor de Uitzendkrachten en de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche indien en voor zover deze algemeen verbindend zijn verklaard, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag dat hij daarmee vanaf twee weken na betekening van het arrest in gebreke is;
II. (gewijzigd) [appellant] zal veroordelen tot nabetaling van een bedrag van € 28.246,-, zoals gespecificeerd in de brief van 5 januari 2012 binnen 12 weken na betekening van het in deze te wijzen arrest, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag dat hij daarmee vanaf 12 weken na betekening van het arrest in gebreke is;
III. (ongewijzigd, in eerste aanleg onder II petitum) [appellant] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de somma van € 100.000,- als forfaitaire schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente over de bedrag vanaf de dag van deze dagvaarding tot aan de dag de algehele voldoening;
V. (ongewijzigd, in eerste aanleg onder IV petitum) [appellant] zal veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg alsmede de kosten van het hoger beroep.
Voorts zal deze comparitie dienstig zijn om te onderzoeken of een minnelijke regeling tussen partijen mogelijk is. Het hof betrekt hierbij dat uit de correspondentie van partijen, waaronder productie 2 bij memorie van grieven, alsmede uit de stelling van SNCU onder 91 van de memorie van antwoord, blijkt dat zij bereid zou zijn geweest tot het afzien van de incassering van de forfaitaire schadevergoeding (waartoe de slotzinnen van de leden 1 en 2 van artikel 6 van het Reglement uitdrukkelijk de ruimte bieden), althans deze te beperken tot 25%, wanneer [appellant] tijdig en volledig medewerking zou verlenen en uit hercontrole alsnog zou blijken dat hij aan zijn verplichtingen op grond van de CAO zou hebben voldaan.
5.Slotsom
6.De beslissing
roldatum 19 november 2013, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
5 november 2013.