Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De feiten
3.De vorderingen en beoordeling daarvan in eerste aanleg
4.De processtukken
5.De bespreking van de grieven
hof), heeft op 29 juni 2010 tegenover de politie verklaard dat zij vanaf medio februari 2008 in de snackbar werkte. Toen [eigenaar] ziek werd, werd [appellante] haar leidinggevende. In haar opdracht heeft zij ernaar toegewerkt om elke week minimaal € 50 retour te slaan, als zakgeld voor [eigenaar]. Wanneer de getuige 's avonds bij afwezigheid van [appellante] de kas op moest maken, was er dus meer geld dan op de kassabon stond. Dat geld en de bon legde zij in een bakje.
hof) was bij mij toen ik deze verklaring opstelde. Ik heb met haar besproken wat ik zou opschrijven."
hof) gebeurd. Zowel [appellante] als [eigenaar] hebben het vaker benoemd."
niet mindergeld dan op de uitdraai van de kassa stond, terwijl hij toch moest weten dat er in ieder geval € 50,- per week voor de werkster achtergehouden moest zijn.
meermoeten hebben ontvangen dan de geregistreerde dagopbrengst, namelijk ook het 'zakgeld'. Zij heeft evenwel noch bij de politie, noch in haar processtukken, het standpunt ingenomen dat zij [eigenaar] dit beweerdelijke zakgeld heeft betaald bovenop het bedrag van de geregistreerde dagopbrengst van de kassa. Dat er in opdracht van [appellante] opbrengst buiten de kassa werd gehouden om 'zakgeld voor [eigenaar]' te creëren, blijkt naar het oordeel van het hof overduidelijk uit de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] tegenover de politie. Het hof heeft geen reden om aan te nemen dat [eigenaar] hiervan op de hoogte was. [getuige 3] suggereert dat slechts in haar latere verklaring die zij op verzoek van [appellante] heeft geschreven, maar waarover zij niet aan de tand gevoeld wenst te worden. Aan die latere verklaring hecht het hof dan ook geen betekenis in het voordeel van [appellante].