ECLI:NL:GHARL:2013:8284

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
5 november 2013
Zaaknummer
200.097.023-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over marktconformiteit van aannemersprijzen in civiele zaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een geschil tussen een aannemer, aangeduid als [appellante], en twee geïntimeerden, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]. De zaak betreft een hoger beroep over de vraag of de door de aannemer in rekening gebrachte bedragen marktconform zijn. De rechtbank Assen had eerder in een vonnis van 27 juli 2011 de vordering van de aannemer tot betaling van € 15.730,67, vermeerderd met rente en kosten, slechts gedeeltelijk toegewezen, tot een bedrag van € 3.595,82. De aannemer was van mening dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij niet had bewezen dat de door hem berekende bedragen marktconform waren.

Het hof heeft vastgesteld dat de aannemer en de geïntimeerden een mondelinge overeenkomst hadden gesloten voor het aanbrengen van wanden, trappen, plafonds en deuren in een oude melkfabriek, die door de geïntimeerden werd geëxploiteerd. Na de stillegging van de werkzaamheden door de geïntimeerden, had de aannemer facturen verzonden, die door de geïntimeerden onbetaald waren gelaten. De rechtbank had geoordeeld dat de aannemer niet had aangetoond dat zijn prijzen marktconform waren, en het hof heeft deze conclusie bevestigd. Het hof oordeelde dat de aannemer geen grieven had aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank en dat hij niet had voldaan aan zijn bewijslast.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de aannemer in de kosten van het hoger beroep. De geïntimeerden werden ook in de kosten van het incidenteel hoger beroep veroordeeld. Dit arrest is uitgesproken op 5 november 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.097.023/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 78207/HA ZA 10-161)
arrest van de tweede kamer van 5 november 2013
in de zaak van
[appellante],
gevestigd te [woonplaats],
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. E.T. van Dalen, kantoorhoudend te Groningen,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

2. [geïntimeerde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. R.P. van Boven, kantoorhoudend te Assen.
Het hof verwijst naar en neemt hier over het tussenarrest van 20 december 2011.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Ter uitvoering van voormeld tussenarrest heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Het verdere verloop van de procedure is als volgt:
- de memorie van grieven, (met producties)
- de memorie van antwoord/ tevens van grieven in incidenteel hoger beroep,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, (met productie),
- een akte in het incidenteel appel van [geïntimeerden],
- een antwoordakte van [appellante] (met productie),
- een akte uitlaten productie van [geïntimeerden]
1.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.3
De vordering van [appellante] in het principaal hoger beroep luidt:
"bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar, het eindvonnis dat door de Rechtbank Assen op 27 juli 2011 onder zaaknummer 78207 tussen partijen is gewezen, te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan appellante te betalen een bedrag van € 15.730,67, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening en met veroordeling van gedaagde in de kosten van beide instanties."
1.4
In incidenteel appel hebben [geïntimeerden] gevorderd:
"1. de grieven van [appellante] ongegrond te verklaren, met veroordeling van haar in de kosten van het hoger beroep;
2. gedeeltelijk te vernietigen de vonnissen op 26 januari 2011 en 27 juli 2011 onder zaaknummer/rolnummer 78207/HA ZA 10-161 gewezen tussen [appellante] als eiseres en geïntimeerden als gedaagden en het toegewezen bedrag met € 792,70 (€ 364,30 + € 428,40) te verminderen, althans met een zodanig bedrag te verminderen als Uw Gerechtshof in goede justitie zal vermenen te behoren; alsmede [appellante] te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg;
3. de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren."

2.De beoordeling

2.1
De feiten
Geen geschil bestaat over de door de rechtbank in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.5) van het tussenvonnis van 26 januari 2011 vastgestelde feiten. Het volgende staat tussen partijen vast.
2.1.1
[geïntimeerden] zijn eigenaar van een oude melkfabriek, gevestigd te [geïntimeerden] (hierna: het pand). [appellante] houdt zich onder andere bezig met het aanbrengen van systeemplafonds, systeemwanden en trappen.
2.1.2
[geïntimeerden] en [appellante] hebben een mondelinge overeenkomst tot aannemeling van werk gesloten waarbij [appellante] zich verbond tot het aanbrengen van wanden, trappen, plafonds en deuren in het pand teneinde daarin kantoren te realiseren. De uitvoering vond plaats op basis van regie.
2.1.3
Nadat met de bouwwerkzaamheden was aangevangen, zijn deze op enig moment op initiatief van [geïntimeerden] stilgelegd.
2.1.4
[appellante] heeft, nadat de werkzaamheden waren stilgelegd, ter zake van verrichte werkzaamheden en geleverde goederen twee facturen verzonden aan [geïntimeerden]. Daarnaast heeft zij twee creditfacturen verstuurd aan [geïntimeerden].
2.1.5
[geïntimeerden] heeft de facturen ontvangen en het per saldo verschuldigde onbetaald gelaten. Het gaat om de volgende facturen:
  • factuur MS-178-2008 €  5.074,92
  • factuur MS-1-09 € 14.760,18
  • creditfactuur MS-40-2009 € 1.366,48 -/-
  • creditfactuur MS-51-09
Totaal € 15.730,67 (inclusief btw)
2.2
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2.2.1
[appellante] heeft [geïntimeerden] gedagvaard en betaling gevorderd van genoemd bedrag van € 15.730,67, vermeerderd met rente en kosten. [geïntimeerden] hebben tot aan een bedrag van € 14.846,81 verweer gevoerd. Bij eindvonnis heeft de rechtbank de vordering toegewezen tot een bedrag van € 3.595,82 inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
25 januari 2009 tot aan de dag van volledige betaling. De rechtbank heeft de proceskosten aldus gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.
2.2.2
De rechtbank is tot haar beslissing gekomen op basis van het volgende:
De rechtbank gaat met partijen ervan uit dat [appellante] marktconforme bedragen in rekening mag brengen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [appellante] niet bewezen dat de door haar berekende bedragen marktconform zijn. De rechtbank gaat daarom uit van de door [geïntimeerden] gestelde en gedocumenteerde bedragen. Dit resulteert erin dat door [appellante] tot een bedrag van € 9.092,91 en een bedrag van € 539,24 inzake de twee buitenkozijnen teveel in rekening is gebracht. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de vordering ter zake van 60 stucstoppen ad € 565,20 exclusief btw moet worden afgewezen. Ten slotte heeft de rechtbank wat de hoofdsom aangaat overwogen dat [geïntimeerden] geen recht heeft op een (hogere) creditering voor geleverde en deels teruggenomen Velux vensters en Velux gootstukken. Het vorenstaande leidt tot een bedrag van (€ 9.092,91 plus € 539,24 plus € 565,20 =) € 10.197,35 exclusief btw, derhalve: € 12.134,85 inclusief btw, dat in de berekening van de rechtbank in mindering komt op het gevorderde bedrag van € 15.730,67 . Resteert een toe te wijzen bedrag van € 3.592,82 inclusief btw.
2.3
De omvang van de rechtsstrijd in hoger beroep
2.3.1
Het hof stelt voorop dat waar [appellante] in de appeldagvaarding nog vernietiging vordert van de vonnissen van 21 april 2010, 26 januari 2011 en 27 juli 2011, zij in haar memorie van grieven de omvang van het appel heeft teruggebracht tot het eindvonnis van 27 juli 2011.
2.3.2
Het hof stelt voorts vast dat beide partijen ook in hoger beroep blijven bij hun uitgangspunt dat [appellante] alleen marktconforme bedragen in rekening mocht brengen. Voorts heeft [appellante] geen grief aangevoerd tegen het uitgangspunt van de rechtbank dat het aan haar is te onderbouwen en bij betwisting te bewijzen dat de door haar in rekening gebrachte bedragen marktconform zijn. Derhalve zal ook het hof deze uitgangspunten hanteren.
2.3.3
Het hof stelt verder vast dat [appellante] geen grief heeft aangevoerd inzake het oordeel van de rechtbank inzake de 60 stucstoppen. Het hof tekent hierbij aan dat die stucstoppen niet voorkomen in de twee facturen waarvan thans betaling wordt gevorderd en dat het verweer kennelijk door de rechtbank is opgevat als een beroep op verrekening met een vordering tot terugbetaling van wat eerder ter zake van deze stucstoppen uit hoofde van een andere factuur is betaald. Wat daar van zij, dit deel van het geschil blijft buiten de rechtsstrijd in hoger beroep.
2.3.4
Verder hebben [geïntimeerden] hun aanvankelijke
grief 2 in het incidenteel appelinzake de prijzen voor de geleverde Velux vensters en de Velux gootstukken bij akte van 2 juli 2013 ingetrokken, zodat ook dit onderdeel buiten de rechtsstrijd in hoger beroep valt. Voorts is nog van belang dat
grief 3 in het incidenteel appelinzake de creditering van teruggenomen Velux artikelen voorwaardelijk is ingesteld, namelijk voor het geval geen eindarrest wordt gewezen. Nu het hof eindarrest zal wijzen, is de voorwaarde niet vervuld en behoeft de grief geen bespreking. Daarmee is het incidenteel appel beperkt tot de beslissing in het eindvonnis inzake de proceskosten, waarop de eerste grief betrekking heeft.
2.3.5
Ten slotte stelt het hof vast dat geen zelfstandige grief is aangevoerd tegen de door de rechtbank gehanteerde rekensom, waarin zowel rekening is gehouden met de door [geïntimeerden] berekende prijsverschillen tussen de factuurbedragen en de marktconforme prijzen (overigens ook ter zake van 14 kozijnen die niet op de onderhavige twee facturen worden vermeld) als met de door [appellante] verzonden creditfacturen.
Grief I in het principaal appelis immers beperkt tot het betoog dat met de facturen MS-178-2008 en MS-1-09 marktconforme bedragen in rekening zijn gebracht. Voor het overige gaat het hoger beroep over de beslissing tot compensatie van de proceskosten (
principale grief II en de eerste incidentele grief).
2.4
Grief I in het principaal appel
2.4.1
Zoals gezegd, strekt deze grief ten betoge dat de prijzen op de litigieuze facturen wel degelijk marktconform zijn. Het gaat dan om de in factuur MS-178-2008 berekende prijzen voor een Meranti trap en vier (buiten)kozijnen en de in factuur MS-1-09 berekende prijzen voor een vuren trap, vier stuks kozijnen en drie glaspuien. In de toelichting op deze grief voert [appellante] aan dat de in rekening gebrachte goederen in haar opdracht zijn gemaakt respectievelijk geleverd door [Bouwmaatschappij]en dat de door haar aan [geïntimeerden] in rekening gebrachte bedragen bestaan uit de door [Bouwmaatschappij] berekende prijzen, verhoogd met een marge van 0 % (de meranti trap), 7,3 % (de vier buitenkozijnen) en gemiddeld en afgerond 25 % (de overige goederen). Een opslagpercentage van tussen de 15% en 20% is volgens [appellante] in de markt gebruikelijk. Volgens [appellante] heeft zij aldus marktconform gefactureerd. Verder verwijst [appellante] naar de reeds in eerste aanleg overgelegde verklaring van [Bouwmaatschappij], inhoudende dat de gehanteerde prijzen marktconform zijn. Naar de mening van [appellante] dienen [geïntimeerden] in ieder geval de inkoopprijzen aan haar te voldoen en moet het hof zo nodig in goede justitie een bedrag aan opslag bepalen.
2.4.2
Het hof is met [geïntimeerden] van oordeel dat [appellante] aldus ook in hoger beroep niet heeft onderbouwd dat de door haar berekende prijzen marktconform zijn. Het enkele feit dat aan deze prijzen de inkoopprijzen van [Bouwmaatschappij] ten grondslag liggen, is daartoe onvoldoende. Dit feit sluit immers niet uit dat, zoals [geïntimeerden] gemotiveerd hebben betoogd aan de hand van door hen in eerste aanleg overgelegde verklaringen van partijen uit de markt en het door hen gestelde omtrent de bedrijfsactiviteiten van [Bouwmaatschappij], de door [Bouwmaatschappij] berekende prijzen niet marktconform zijn. De verklaring van de heer
[A] van [Bouwmaatschappij], inhoudende dat de door [Bouwmaatschappij] gehanteerde prijzen marktconform zijn (prod. 2 bij akte van [appellante] in eerste aanleg), zegt niets, nu dit op geen enkele wijze nader wordt toegelicht. Diezelfde conclusie heeft de rechtbank getrokken. Het had daarom, gezien het stadium van de procedure, thans op de weg van [appellante] gelegen om haar standpunt nader te onderbouwen en daarbij in te gaan op de door [geïntimeerden] in eerste aanleg in het geding gebrachte verklaringen van andere marktpartijen. Dat heeft zij nagelaten en nu [appellante] aldus niet aan haar stelplicht heeft voldaan, komt het hof niet toe aan haar bewijsaanbod dat de door haar gehanteerde prijzen marktconform zijn. Dit bewijsaanbod is bovendien onvoldoende concreet en specifiek, terwijl wat betreft de voorgestelde getuige [A] niet wordt aangegeven wat deze meer of anders kan verklaren dat hij reeds schriftelijk heeft gedaan (vergl. HR 11-03-2011,
LJNBO9624).
2.5
Grief 2 in het principaal appel en grief 1 in het incidenteel appelzijn gericht tegen de beslissing tot compensatie van de proceskosten in eerste aanleg. Het hof schaart zich evenwel achter deze beslissing van de rechtbank, nu beide partijen over en weer op onderdelen in het (on)gelijk zijn gesteld. Dat [geïntimeerden] uiteindelijk veel minder aan [appellante] hoeven te betalen dan gevorderd, laat onverlet dat [geïntimeerden] het wel toewijsbare bedrag niet hebben voldaan, zodat [appellante] hoe dan ook genoodzaakt was [geïntimeerden] in rechte te betrekken. Beide grieven falen.
2.6
De slotsom
Het principaal hoger beroep is ongegrond. [appellante] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden verwezen in de kosten daarvan (wat betreft het aan de zijde van [geïntimeerden] te liquideren salaris van de advocaat te begroten overeenkomstig 1 punt in tarief II). Het incidenteel appel is voor zover onvoorwaardelijk ingesteld ongegrond en behoeft voor het overige geen bespreking, nu aan de voorwaarde daarvoor niet is voldaan. [geïntimeerden] zullen als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel hoger beroep (wat betreft het aan de zijde van [appellante] te liquideren salaris van de advocaat te begroten overeenkomstig ¾ punt in tarief I) . Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Assen d.d. 27 juli 2011 waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in het principaal hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerden] tot aan deze uitspraak op € 649,- aan verschotten en € 894,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het geding in het incidenteel hoger beroep en begroot die aan de zijde van [appellante] tot aan deze uitspraak op nihil aan verschotten en
€ 474,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. M.W. Zandbergen en mr. B.J.H. Hofstee en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 5 november 2013.