In deze zaak hebben [appellant] en [appellante], een echtpaar uit Amersfoort, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, dat hun verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling op 16 september 2013 had afgewezen. Het hof heeft op 4 november 2013 uitspraak gedaan. De rechtbank had geoordeeld dat het echtpaar onvoldoende inzicht had gegeven in hun financiële situatie en de oorsprong van hun schulden. De totale schuldenlast van het echtpaar bedraagt meer dan € 384.000, waarvan een aanzienlijk deel zakelijke schulden is die voortkomen uit de bedrijfsactiviteiten van [appellant]. De rechtbank concludeerde dat [appellant] en [appellante] niet te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden, omdat zij niet konden aantonen dat zij de onderneming konden voortzetten met een zodanig resultaat dat zij hun verplichtingen konden nakomen.
In hoger beroep hebben [appellant] en [appellante] betoogd dat zij wel degelijk inzicht hebben gegeven in hun schuldpositie en dat de rechtbank hen niet de kans heeft gegeven om hun situatie verder toe te lichten. Het hof heeft echter geoordeeld dat ook in hoger beroep niet aannemelijk is gemaakt dat zij te goeder trouw zijn geweest. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] en [appellante] in de jaren voorafgaand aan hun verzoekschrift al in financiële problemen verkeerden en dat zij ondanks deze problemen doorgingen met het aangaan van nieuwe schulden. Het hof heeft de argumenten van het echtpaar verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee hun verzoek om schuldsanering werd afgewezen.