ECLI:NL:GHARL:2013:8279

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2013
Publicatiedatum
4 november 2013
Zaaknummer
200.134.081
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling door ondernemers met onbetaalde schulden

In deze zaak hebben [appellant] en [appellante], een echtpaar uit Amersfoort, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, dat hun verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling op 16 september 2013 had afgewezen. Het hof heeft op 4 november 2013 uitspraak gedaan. De rechtbank had geoordeeld dat het echtpaar onvoldoende inzicht had gegeven in hun financiële situatie en de oorsprong van hun schulden. De totale schuldenlast van het echtpaar bedraagt meer dan € 384.000, waarvan een aanzienlijk deel zakelijke schulden is die voortkomen uit de bedrijfsactiviteiten van [appellant]. De rechtbank concludeerde dat [appellant] en [appellante] niet te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden, omdat zij niet konden aantonen dat zij de onderneming konden voortzetten met een zodanig resultaat dat zij hun verplichtingen konden nakomen.

In hoger beroep hebben [appellant] en [appellante] betoogd dat zij wel degelijk inzicht hebben gegeven in hun schuldpositie en dat de rechtbank hen niet de kans heeft gegeven om hun situatie verder toe te lichten. Het hof heeft echter geoordeeld dat ook in hoger beroep niet aannemelijk is gemaakt dat zij te goeder trouw zijn geweest. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] en [appellante] in de jaren voorafgaand aan hun verzoekschrift al in financiële problemen verkeerden en dat zij ondanks deze problemen doorgingen met het aangaan van nieuwe schulden. Het hof heeft de argumenten van het echtpaar verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee hun verzoek om schuldsanering werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.134.081
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland (Utrecht) C/16/346165 / FT RK 13/1487 en C/16/349847 / FT RK 13/1897)
arrest van de eerste civiele kamer van 4 november 2013
inzake
[appellant]
en zijn echtgenote
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats], gemeente Amersfoort,
appellanten,
advocaat: mr. G.J. Boven.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Naar aanleiding van een tegen hem ingediend faillissementsrekest heeft appellant (hierna te noemen [appellant]) op 11 juni 2013 een verzoekschrift ingediend, waarin hij om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling heeft verzocht. Op 31 juli 2013 heeft ook de echtgenote van [appellant] (hierna te noemen: [appellante]) een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 september 2013 zijn de verzoeken van [appellant] en [appellante] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar voornoemd vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 23 september 2013 ingekomen verzoekschrift zijn [appellant] en [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en hebben zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en alsnog te bepalen dat de wettelijke schuldsaneringsregeling op hen van toepassing zal zijn.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van de op 22 oktober 2013 ter griffie ingekomen map met vijftien producties en de fax met bijlage van 23 oktober 2013 van de advocaat van [appellant] en [appellante].
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2013, waarbij [appellant] en [appellante] in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaat.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof is het volgende gebleken. [appellant], geboren op [geboortedatum], is in gemeenschap van goederen gehuwd met [appellante], geboren op [geboortedatum], met wie hij samen met een inwonend verdienend kind een gezin vormt. Hun totale schuldenlast bedraagt volgens het door [appellant] en [appellante] zelf ingediende schuldenoverzicht ruim € 384.000,-, waarvan een groot deel moet worden aangemerkt als zakelijke schuldenlast. Deze zakelijke schulden zijn het gevolg van de bedrijfsactiviteiten van [appellant], die tot voor kort actief was als ondernemer in parketvloeren. De diverse vennootschappen waarin hij als bestuurder/aandeelhouder actief was, zijn op eigen aangifte failliet verklaard; van een aantal vennootschappen is het faillissement reeds opgeheven wegens gebrek aan baten. De zakelijke schuldenlast, privéleningen ten behoeve van de onderneming, bestaat onder meer uit schulden aan [W] van € 30.000,-, aan [B] van € 20.000,-, aan Bosuli B.V. van € 100.000,- en aan T&G Wood van € 61.000,-. Al deze zakelijke schulden zijn ontstaan in de jaren 2010 tot en met 2013. De privé schuldenlast bestaat uit onder meer schulden aan Interbank van € 49.720,56, aan Yards deurwaardersdienst van € 7.000,-, en uit € 3.362,52 aan het CJIB wegens niet betaalde zorgpremies, € 3.202,30 aan de Nederlandse Energie Maatschappij, € 4.320,71 aan Nuon en € 1.210,55 aan Wehkamp. [appellante] heeft ook in de onderneming gewerkt en heeft voor verschillende leningen meegetekend. [appellant] en [appellante] zijn thans beiden in loondienst en hebben met hun fulltime dienstverbanden een gezamenlijk inkomen van ongeveer € 3.000,- netto per maand, exclusief vakantiegeld.
3.2
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] en [appellante] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de rechtbank heeft vastgesteld dat [appellant] en [appellante], kort gezegd, onvoldoende inzicht hebben verschaft in hun schuldpositie, nu uit de stukken en de verklaring van [appellant] ter zitting weliswaar het bestaan en tot op zekere hoogte de oorzaak van een deel van de schulden kan worden afgeleid, maar een deugdelijke toelichting op de overige schulden ontbreekt. Bovendien heeft [appellant] volgens de rechtbank onvoldoende inzicht verschaft in de onderlinge verhouding tussen de verschillende vennootschappen en hemzelf in privé en de verschillende financiële verplichtingen, waarbij [appellant] er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat het noodzakelijk was om in privé mee te tekenen voor betalingsverplichtingen van de vennootschappen. De rechtbank oordeelt dat reeds om die reden onvoldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden.
De rechtbank merkt verder op dat het, voor zover zij de schuldenlast kan overzien, opvalt dat [appellant] al bij overeenkomst van 28 april 2008 een aanzienlijke betalingsverplichting jegens Boltjes op zich heeft genomen, waarop naar opgaaf van [appellant] niets is afgelost. Vervolgens heeft hij in de jaren daarna steeds weer omvangrijke bedragen geleend, waarbij de laatste leningsovereenkomst stamt van 15 maart 2013, zonder dat eerdere leningen (volledig) werden afgelost. [appellant] wist, of had in ieder geval moeten weten, dat hij niet in staat zou zijn om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen.
3.3
[appellant] en [appellante] kunnen zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en de gronden waarop de rechtbank tot haar beslissing is gekomen. Daartoe stellen zij - kort samengevat en voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep van belang -
het volgende:
- in 2010 zijn zij hun onderneming AG Parket B.V. begonnen, welk bedrijf laatstelijk is verhuisd naar de nieuwbouwwijk Vathorst te Amersfoort in de verwachting dat de onderneming door de aldaar te realiseren woningbouw extra werk (omzet) zou kunnen realiseren; door het ineenstorten van de bouwwereld en de hoge huur van het
bedrijfspand kon de onderneming echter niet langer aan haar financiële verplichtingen voldoen en waren [appellant] en [appellante] genoodzaakt om het faillissement van deze onderneming en de daaraan gelieerde ondernemingen aan te vragen; op 5 februari 2013 is het faillissement van AG Parket B.V. uitgesproken;
  • in het kader van diverse financieringen aan de vennootschappen waren [appellant] en [appellante] destijds verplicht om in privé mee te tekenen, omdat zij anders geen financiering kregen; overigens is het gebruikelijk bij financiering van vennootschappen dat de bestuurders in privé meetekenen;
  • [appellant] en [appellante] hebben alle financiële gegevens tijdig aangeleverd bij de rechtbank en zijn bij de zitting van de rechtbank op 9 september 2013 slechts enkele minuten binnen geweest, zonder dat de rechtbank over de diverse schulden ook maar één vraag aan hen heeft gesteld; ook over de privé schulden heeft de rechtbank geen vragen gesteld; het is dan ook onbegrijpelijk dat de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat een deugdelijke toelichting op de schulden ontbreekt; indien de rechtbank deze toelichting gehad zou willen hebben, had het op haar weg gelegen deze aan [appellant] en [appellante] te vragen, dan wel hen in de gelegenheid te stellen deze toelichting alsnog te geven;
  • hetzelfde geldt voor de overweging dat [appellant] en [appellante] onvoldoende inzicht zouden hebben verstrekt in de onderlinge verhoudingen tussen hun verschillende vennootschappen en henzelf;
  • de gefailleerde vennootschappen doen naar de mening van [appellant] en [appellante] ook niet meer ter zake bij de beoordeling van hun verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling;
  • ook voor de schuld aan Boltjes, een oud-aandeelhouder van een van de vennootschappen die zijn verplichtingen na het uittreden als aandeelhouder niet nakwam, geldt dat zij verplicht waren om in privé mee te tekenen voor deze schuld;
  • voor zover van belang leggen [appellant] en [appellante] een toelichting over op het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden; zij verwijzen daartoe naar bijlage 4 in de op 22 oktober 2013 ter griffie ingekomen map.
3.4
Het hof is van oordeel dat ook in hoger beroep niet aannemelijk is geworden dat [appellant] en [appellante] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw zijn geweest. [appellant] stelt dat hij op advies van zijn accountant en later ook op advies van de accountant van een van zijn grootste schuldeisers Bosuli B.V., in 2010 een doorstart heeft gemaakt met zijn bedrijf A.G. Parket B.V. Aangenomen dat destijds inderdaad het advies van accountants is ingewonnen (relevante stukken zijn echter niet in het geding gebracht), is daarmee echter nog niet aannemelijk gemaakt dat het verantwoord was de onderneming van 2010 tot februari 2013 voort te zetten. [appellant] en [appellante] hadden immers reeds in 2008 een forse schuldenlast. In 2009 kwam de onderneming al in betalingsproblemen en waren de banken niet meer bereid om de onderneming te financieren. [appellant] en [appellante] zijn daarop in privé leningen aangaan (bij [B] en Bosuli B.V.) om verder te kunnen gaan met A.G. Parket B.V. Vanaf 2010 was er sprake van forse
verliezen die mede te wijten waren aan zeer hoge bedrijfslasten (waaronder een hoge huurprijs). [appellant] en [appellante] hebben zelfs na een verlies van € 123.000,- in 2011 nog € 75.000 extra geleend bij Bosuli B.V. en zijn tot in 2013 leverancierskredieten blijven aangaan (tot € 61.000,- bij T&G Wood) om de onderneming toch te kunnen voortzetten. Dit deden zij terwijl zij vanaf 2010 ook privé al niet meer rondkwamen; ter zitting hebben zij gezegd dat zij om die reden in 2010 kleding bij Wehkamp hebben besteld. [appellant] en [appellante] hebben naar het oordeel van het hof niet inzichtelijk gemaakt op welke gronden zij mochten veronderstellen dat de onderneming kon worden voortgezet met een dusdanig resultaat dat zij hun bedrijfslasten zouden kunnen betalen en hun schuldenlast zouden kunnen aflossen. Ook wat betreft de privéschulden hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat die te goeder trouw zijn ontstaan.
3.5
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 september 2013.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, H.L. Wattel en A.S. Gratama en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 november 2013.