ECLI:NL:GHARL:2013:8254

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 oktober 2013
Publicatiedatum
1 november 2013
Zaaknummer
200.122.489
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie met toepassing van nieuwe richtlijnen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had verzocht om zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kind op nihil vast te stellen. De rechtbank Utrecht had dit verzoek afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat er relevante wijzigingen in de omstandigheden van de man hebben plaatsgevonden, waaronder zijn huwelijk met [A] en zijn gewijzigde inkomenssituatie. Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld aan de hand van de nieuwe richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen.

De man had in het verleden een inkomen dat voldoende was om bij te dragen aan de kosten van zijn kind, maar na zijn huwelijk en de toekenning van een bijstandsuitkering, was zijn financiële situatie veranderd. Het hof heeft de behoefte van het kind vastgesteld op € 166,80 per maand, rekening houdend met het kindgebonden budget. De vrouw, die met het kind een gezin vormt, heeft een WWB-uitkering en haar draagkracht is nihil. Het hof heeft geoordeeld dat de man, ondanks zijn gewijzigde omstandigheden, in staat is om bij te dragen aan de kosten van zijn kind, zij het in verminderde mate.

De beslissing van het hof houdt in dat de man met ingang van 1 juni 2012 tot en met 31 december 2012 € 130,90 per maand, van 1 januari 2013 tot 22 mei 2013 € 119,- per maand en vanaf 22 mei 2013 € 25,- per maand zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.122.489
(zaaknummer rechtbank Utrecht 326542)
beschikking van de familiekamer van 31 oktober 2013
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de man,
advocaat: mr. T.C. Cooman te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.M. Beuwer te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 28 november 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 26 februari 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 1 mei 2013;
- een brief van mr. Beuwer van 30 augustus 2013 met bijlagen, ingekomen op 3 september 2013;
- een brief van mr. Cooman van 11 september 2013 met bijlagen, ingekomen op 12 september 2013.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 september 2013 plaatsgevonden. De man en de vrouw zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.3
Ter mondelinge behandeling heeft mr. Cooman een brief van de gemeente Utrecht van 13 september 2013 inzake de toekenning van een uitkering overgelegd. Mr. Beuwer heeft geen bezwaar gemaakt tegen overlegging van die brief. Het stuk is kort een eenvoudig te doorgronden zodat het hof ook acht slaat op voormelde brief.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn op 1 juli 1999 te [plaats], Syrië, met elkaar gehuwd. Uit dit op 30 mei 2008 ontbonden huwelijk is op [geboortedatum] 2001 [kind] geboren.
3.2
Bij beschikking van 20 oktober 2010 heeft de rechtbank de beschikking van 16 april 2008 gewijzigd en die bijdrage vastgesteld op € 242,- per maand.
3.3
Het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, heeft bij beschikking van 21 juni 2011 de beschikking van 20 oktober 2010 bekrachtigd.
3.4
De man is in april 2010 gehuwd met[A] (hierna: [A]). Hij woont sinds augustus 2010 samen met [A]. De man heeft sinds juni 2007 met de heer [B] een vennootschap onder firma “Taxiservice [C]”.
Uit de overgelegde jaarstukken van die onderneming blijken de volgende cijfers (in euro’s):
2010 2011 2012 2013 (tot en met juni)
Omzet 37.340 26.842 23.685 12.417
Bedrijfskosten 12.748 12.748 11.817 6.533
Eigen vermogen 2.685 3.421 3.198 onbekend
Bedrijfsresultaat 16.610 14.094 11.867 5.884
De man heeft in augustus 2013 een maagverkleiningsoperatie ondergaan. Hij ontvangt met ingang van 22 mei 2013 een voorlopige bijstandsuitkering voor gehuwden op grond van de Wet werk en bijstand en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Deze uitkering wordt verstrekt in de vorm van een renteloze lening van € 1.323,53 per maand.
3.5
De woonlasten van de man en [A] bedragen per maand:
- € 432,44 aan huur van 1 juni 2012 tot 1 juli 2012, te verminderen met huurtoeslag van
€ 116,-;
- € 442,36 aan huur van 1 juli 2012 tot 1 juli 2013, te verminderen met huurtoeslag van
€ 116,-.
De overige lasten van de man bedragen:
- € 60,- aan kosten omgangsregeling;
- € 0,- aan ziektekosten in 2012:
- € 106,- premie basisverzekering ZVW,
verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW
van € 49,- per maand voor een alleenstaande en de zorgtoeslag van € 63,-;
- € 17,10 aan ziektekosten in 2013:
- € 115,10 premie basis- en aanvullende verzekering ZVW,
verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie
ZVW van € 35,- per maand voor een alleenstaande en de zorgtoeslag van € 63,-.
3.6
De vrouw vormt met [kind] een gezin. De vrouw ontvangt een WWB-uitkering van
€ 930,90 netto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind]. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de man om zijn bijdrage met ingang van 1 juni 2012, subsidiair per datum van de bestreden beschikking, in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] op nihil vast te stellen, afgewezen.
4.2
De man is met vijf grieven in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. De grieven zien op de behoefte van [kind], zijn draagkracht en het aandeel van de vrouw in de kosten van [kind].
4.3
Nadat de bestreden beschikking is gegeven zijn de financiële omstandigheden gewijzigd. Partijen zijn het erover eens dat deze gewijzigde omstandigheden mede aan de beslissing ten grondslag moeten worden gelegd.

5.De motivering van de beslissing

5.1 In de eerste plaats is aan de orde of zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW. Omdat gebleken is dat de man is gehuwd met [A] die, naar hij stelt, niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, en omdat de man stelt dat zijn inkomenssituatie is gewijzigd, is er naar het oordeel van het hof in dit geval sprake van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt.
5.2 Gelet op de door de Expertgroep alimentatienormen in verband met de in 2013 gepubliceerde nieuwe richtlijnen voor de berekening van kinderalimentatie aanbevolen overgangsregeling, zal het hof de draagkracht over de periode van 1 juli 2012 tot 22 mei 2013 nog berekenen volgens de oude rekenwijze. Voor de periode vanaf 22 mei 2013 zal het hof volgens de nieuwe rekenwijze rekenen, omdat per die datum een voor de vaststelling van kinderalimentatie relevante wijziging van omstandigheden is ingetreden en die datum is gelegen na 31 maart 2013.
5.3
De man stelt dat aan het einde van het huwelijk, in 2007, zijn verzamelinkomen blijkens de aangifte IB € 6.410,- was. De vrouw had geen inkomsten aan het einde van het huwelijk, zodat de behoefte van [kind] aan het einde van het huwelijk volgens de man
€ 70,- per maand bedroeg. De vrouw betwist dat. Zij stelt dat zij in onderling overleg met de man de behoefte van [kind] op € 250,- per maand hebben vastgesteld.
5.4
Het hof hanteert voor de vaststelling van de behoefte van [kind] de tabel "Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen" voor 2010 die behoort bij het rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatienormen. Uitgangspunt voor de bepaling van de behoefte van een kind is de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen om uit te gaan van het netto besteedbaar gezinsinkomen van de ouders ten tijde van het huwelijk dan wel het latere inkomen van de onderhoudsplichtige ouder als dat hoger is.
5.5
Gebleken is dat het inkomen van de man in 2010 hoger was dan het door de man gestelde inkomen in 2007. De man heeft immers in de procedure die leidde tot de beschikking van de rechtbank Utrecht van 20 oktober 2010, bekrachtigd bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 21 juni 2011, onweersproken gesteld dat zijn belastbaar inkomen in 2010 € 23.794,- per jaar bedroeg. Op basis van dit inkomen is de behoefte van [kind] € 242,- per maand, geïndexeerd tot € 247,35 per maand in 2012 en € 251,55 per maand in 2013. Wat betreft de behoefte van [kind] dient deze voor 2013 verminderd te worden met het kindgebonden budget. Deze bedraagt € 84,75 per maand, zodat een behoefte van € 166,80 resteert.
5.6
De man stelt dat de vrouw ook dient bij te dragen in die behoefte. Het hof overweegt dat beide ouders naar rato van hun draagkracht dienen bij te dragen. Nu de vrouw met [kind] op bijstandsniveau leeft, is haar draagkracht echter nihil. Hiermee staat uitsluitend nog de draagkracht van de man ter beoordeling.
5.7
De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] te betalen. De vrouw betwist dat. Zij stelt dat de man, een onjuist beeld van zijn inkomen geeft en dat de man, net als tijdens het huwelijk, zwarte inkomsten heeft. Het hof ziet geen aanleiding om niet uit te gaan van de door de man aangeleverde gegevens. Deze gegevens liggen ook ten grondslag aan de uitkering die de man bij brief van 13 september 2013 door de gemeente Utrecht is toegekend. Dat de man in 2010 in en uit loondienst is getreden bij de VOF, hetgeen volgens de man verband hield met de te verkrijgen verblijfsvergunning voor [A], acht het hof in het onderhavige geval minder relevant, nu verzocht is om vermindering van de kinderalimentatie met ingang van 1 juni 2012. De vrouw heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de man onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er nog zwarte inkomsten zouden zijn. Het hof gaat daarom uit van het gemiddelde van de bedrijfsresultaten over de jaren 2010, 2011 en 2012 van
€ 14.190,33, hetgeen impliceert een inkomen van € 1.182,52 netto per maand.
5.8 Kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van een en twintig jaren nog niet hebben bereikt, hebben op grond van artikel 1:400 lid 1 BW voorrang boven alle andere onderhoudsgerechtigden, indien de draagkracht van de onderhoudsplichtige onvoldoende is om dit levensonderhoud volledig aan allen te verschaffen. Het hof houdt gegeven deze voorrang rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Expertgroep Alimentatienormen in verband met artikel 1:400 lid 1 BW aanbevolen draagkrachtpercentage van 70, maar niet met de kosten van levensonderhoud van de nieuwe echtgenote van de onderhoudsplichtige man, tenzij de man feiten en omstandigheden stelt en in geval van betwisting door de vrouw aannemelijk maakt op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat toepassing van deze regel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
5.9
De man stelt dat [A] niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. [A] komt, aldus de man, volledig ten laste van hem omdat zij een verplichte full-time inburgeringscursus volgt. De vrouw betwist dat [A] niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Zij kan naast het volgen van een inburgeringscursus werken.
5.1
De man heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat toepassing van de alleenstaande norm met het daarbij behorende draagkrachtpercentage van 70 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het enkele feit dat [A] een inburgeringscursus volgt acht het hof ontoereikend. Zonder een nadere toelichting die ontbreekt valt niet in te zien dat [A], die over een verblijfsvergunning beschikt en reeds sinds augustus 2010 in Nederland woont, naast het volgen van een inburgeringscursus niet zou kunnen werken. Het hof merkt daarbij op dat uit de door de man overgelegde gegevens niet volgt dat [A] fulltime beschikbaar dient te zijn voor deelname aan de inburgeringscursus. Het hof houdt derhalve rekening met de norm voor een alleenstaande en het daarbij behorende draagkrachtpercentage van 70. Tevens houdt het hof rekening met slechts de helft van de door de man gestelde woonlasten, nu de man deze lasten kan delen met [A].
5.11
Uit het voorgaande volgt dat de man draagkracht heeft om met ingang van:
1 juni 2012 tot en met 31 december 2012 met € 130,90 per maand;
1 januari 2013 tot 22 mei 2013 met € 119,- per maand
bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind].
5.12
Zoals de man met bewijsstukken heeft aangetoond, ontvangt hij sinds 22 mei 2013 een uitkering voor een gezin op bijstandsniveau. Naar het oordeel van het hof heeft de man hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat hij vanaf 22 mei 2013 de draagkracht mist om enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] te voldoen. Vanaf die datum dient de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] volgens de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen op een minimumbedrag van € 25,- per maand te worden vastgesteld.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven deels. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als hierna vermeld.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft berekeningen van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 28 november 2012, en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 20 oktober 2010 en bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 juni 2012 tot en met 31 december 2012 met € 130,90 per maand, van 1 januari 2013 tot 22 mei 2013 met € 119,- per maand en met ingang van 22 mei 2013 met € 25,- per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] zal bijdragen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.H. Schulten, voorzitter, P.M.M. Mostermans en B.F. Keulen, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op
31 oktober 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.