ECLI:NL:GHARL:2013:8124

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 oktober 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
200.133.230 en 200.133.342
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling na afwijzing door de rechtbank

In deze zaak hebben [appellant] en [appellante] hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling door de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 2 september 2013 geoordeeld dat de appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan van hun schulden. Het hof heeft de zaak op 21 oktober 2013 behandeld en op 28 oktober 2013 uitspraak gedaan. De appellanten, die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, hebben in de periode van 1999 tot 2004 een aanzienlijke schuldenlast opgebouwd van ongeveer € 146.983,-. De rechtbank had hen afgewezen omdat zij onvoldoende hadden aangetoond dat zij zich hadden ingespannen om hun schulden af te lossen en omdat zij nieuwe financiële verplichtingen waren aangegaan zonder rekening te houden met hun oude schulden. Het hof heeft echter vastgesteld dat de meeste schulden langer dan vijf jaar geleden zijn ontstaan en dat de recente schulden voornamelijk betrekking hebben op onbetaalde vaste lasten en belastingen. Het hof concludeert dat de appellanten in de vijf jaar voorafgaand aan hun verzoek te goeder trouw zijn geweest en dat er geen andere omstandigheden zijn die hun toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg staan. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen en verklaart de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing op [appellant] en [appellante].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers 200.133.230 en 200.133.342
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland (Utrecht) C/16/345667 / FT RK 13/1427 en C/16/345669 / FT RK 13/1428)
arrest van de eerste civiele kamer van 28 oktober 2013
inzake
[appellant]
en zijn echtgenote
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. K.I. Meijering.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 september 2013 zijn de verzoeken van appellanten (hierna te noemen: [appellant] en [appellante]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar voornoemde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 9 september 2013 ingekomen verzoekschriften zijn [appellant] en [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemde vonnissen en hebben zij het hof verzocht deze vonnissen te vernietigen en (zo begrijpt het hof) hun verzoeken om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling alsnog toe te wijzen.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van de verzoekschriften en de daarbij behorende stukken, van de brief met bijlagen van 14 oktober 2013 van de advocaat van [appellant] en [appellante] alsmede van de ter zitting overgelegde pagina van een brief van Stadsring 51, deel uitmakend van het voorstel aan de schuldeisers in het kader van de minnelijke regeling.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2013, waarbij [appellant] en [appellante] in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaat.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof is het volgende gebleken. [appellant], geboren op [geboortedatum], is in gemeenschap van goederen gehuwd met [appellante], geboren op [geboortedatum], met wie hij samen met een meerderjarig kind een gezin vormt. In de periode 27 mei 1999 tot 1 april 2004 hebben [appellant] en [appellante]
een schuldenlast laten ontstaan van ongeveer € 146.983,-. In die periode heeft [appellante]
een eenmanszaak onder de naam “[naam zaak]” te [woonplaats] gedreven. In de periode 2004-2009 heeft [appellant] bij een benzinestation gewerkt. [appellant] en [appellante] hebben tevens in de periode 2006-2010 een webwinkel gehad en geleefd van de opbrengsten van de verkoop van activa van de eenmanszaak op markten. [appellante] heeft sinds 2008 een vast dienstverband bij Albert Heijn van thans 20 uur per week. Na 2009 zijn er gemeenschappelijke schulden ontstaan tot een bedrag van € 15.393,-. Deze schulden bestaan uit onder meer een huurschuld van € 4.963,13 aan Portaal, een totaalschuld van € 3.232,58 aan Ohra Ziektekostenverzekering wegens achterstallige premies en het eigen risico zorgverzekering 2011 en 2012 en een belastingschuld van € 537,- wegens een aanslag inkomstenbelasting over 2010. [appellant] en [appellante] hebben in november 2012 na indiening van bezwaarschriften bij de gemeente Amersfoort een bedrag van € 3.766,25 ontvangen. Een deel van dit bedrag, groot € 3.060,-, hebben zij aangewend om de wanden van de badkamer en de douche in hun huurwoning te laten repareren. Van het restant hebben zij beschadigde keukenapparatuur vervangen. [appellant] stelt dat hij niet meer in staat is om te werken omdat hij diabetespatiënt is en aan hart- en vaatziekten lijdt.
3.2
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] en [appellante] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen omdat [appellant] en [appellante] niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van de schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift te goeder trouw zijn geweest. De rechtbank baseert haar oordeel op de navolgende, kort samengevatte, overwegingen:
  • niet duidelijk is wat [appellant] en [appellante] na 2004 hebben gedaan om op hun “oude” schulden af te lossen;
  • [appellant] en [appellante] hadden bij het aangaan van hun financiële verplichtingen in de afgelopen vijf jaar rekening moeten houden met de reeds bestaande relatief oude schulden;
  • [appellant] en [appellante] waren matig gemotiveerd om de minnelijke regeling te laten slagen omdat zij het van de Sociale Dienst van Amersfoort ontvangen bedrag van € 3.766,25 niet hebben gebruikt om schulden te betalen, terwijl de verhuurder als gevolg van de waardevermeerdering van de woning door de renovatie van de badkamer boven de andere schuldeisers is bevoordeeld terwijl [appellant] en [appellante] zich volgens hun schuldeisers ook niet maximaal hebben ingespannen om op de schulden af te lossen;
  • [appellante] heeft daarnaast ook de voorraden uit haar winkel niet ten bate van haar crediteuren te gelde gemaakt;
  • [appellant], die heeft gesteld dat hij na de opheffing van zijn webwinkel op 15 januari 2010 niet heeft gewerkt en evenmin heeft gesolliciteerd omdat hij arbeidsongeschikt is, heeft deze stelling onvoldoende aangetoond nu hij niet door een verzekeringsarts is gekeurd; [appellant] heeft zich na de opheffing van zijn webwinkel dan ook onvoldoende ingespannen voor zijn crediteuren.
De rechtbank acht het op grond van de verklaring van [appellant] ter zitting dat het op grond van zijn leeftijd van thans 64 jaar weinig zin heeft om te solliciteren, voorts niet aannemelijk dat [appellant] zich zal inspannen om baten voor de boedel te verwerven.
3.3
[appellant] en [appellante] kunnen zich met het oordeel van de rechtbank niet
verenigen en betwisten op de eerste plaats dat zij rekening hadden moeten houden met hun
“oude schulden”. De schulden vanaf 2009 zijn immers niet het gevolg van het feit dat zij nieuwe financiële verplichtingen zijn aangegaan. [appellant] en [appellante] stellen voorts dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat [appellant] en [appellante] slechts matig gemotiveerd waren om de minnelijke schuldregeling te laten slagen. Dit oordeel is slechts gebaseerd op de kwestie rond de renovatie van de badkamer. [appellant] en [appellante] stellen nadrukkelijk dat een groot deel van het van de sociale dienst ontvangen bedrag van € 3.766,25 moest worden gebruikt om een ernstige lekkage in de badkamer, ontstaan als gevolg van een ondeskundig aangelegde douchecel, te laten repareren en dat van een verfraaiing van de badkamer geen sprake was. [appellant] en [appellante] hebben, toen nog in de veronderstelling dat zij de reparatiekosten en de schade bij hun verzekering konden claimen, Stadsring 51 op de hoogte gesteld van hun voornemen om de badkamer te renoveren. Stadsring 51 heeft vervolgens geen actie ondernomen om met [appellant] en [appellante] te overleggen hoe het bedrag besteed moest worden. De lekkage is in april 2011 ontstaan en verergerde naarmate de tijd verstreek. [appellant] en [appellante] konden op een gegeven moment zelfs niet langer gebruik maken van hun douche. De minnelijke regeling speelde in januari 2013. Deze regeling is naar de mening van [appellant] en [appellante] vooral mislukt omdat het door Stadsring 51 berekende en aangeboden bedrag aan de schuldeisers veel te laag was als rekening wordt gehouden met het feit dat het inkomen van [appellant] bij het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd aanmerkelijk zal toenemen. Toen [appellant] en [appellante] te horen kregen dat de verzekering de reparatie en de schade niet zou vergoeden, hebben zij op 6 januari 2013 per e-mail Stadsring 51 voorgesteld om de komende drie jaar hun vakantiegeld te gebruiken ten behoeve van hun schuldeisers, waarbij het zou gaan om een bedrag tussen de 2000 en 3000 euro. Hierop hebben [appellant] en [appellante] nimmer een reactie ontvangen van Stadsring 51. Anders dan de rechtbank oordeelde, zijn [appellant] en [appellante] enorm gemotiveerd om de schuldsaneringsregeling te laten slagen. Dit blijkt al uit het feit dat zij bereid zijn om hun vakantiegeld voor de regeling in te zetten. Dit betekent voor [appellante] dat zij, anders dan in de voorgaande jaren, de komende drie jaren haar familie in Ukraine niet zal kunnen zien.
[appellant] en [appellante] betwisten voorts het oordeel van de rechtbank dat zij de verhuurder van de woning door hun handelwijze hebben bevoordeeld. Door de herstelwerkzaamheden is de waarde van de woning niet toegenomen maar is slechts verdere schade aan het gehuurde voorkomen. [appellant] betwist tot slot dat hij gesteld zou hebben dat hij arbeidsongeschikt is, maar hij heeft slechts willen aangeven dat vanwege zijn medische beperkingen wegens diabetes en hartproblemen, bezien in samenhang met het feit dat hij over enkele maanden de pensioengerechtigde leeftijd zal bereiken, het niet in de lijn der verwachting ligt dat hij betaalde arbeid kan verwerven. Dat laat echter onverlet dat hij elke kans aangrijpt om baten voor de boedel te verwerven. [appellant] en [appellante] stellen tot slot dat zij een bedrag van ruim € 22.000,- aan de “oude crediteuren” (het BBZ-krediet) hebben betaald en dat [appellant] in de periode januari 2010 tot 2013 na het stoppen met de webwinkel in totaal een bedrag van € 5.832,30 aan zijn crediteuren heeft voldaan.
3.4
Het hof is vooreerst van oordeel dat bij de beoordeling of [appellant] en [appellante] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden al dan niet te goeder trouw zijn geweest, het grootste deel van de schuldenlast (tot een bedrag van € 146.983,-) buiten beschouwing dient te blijven omdat deze schulden aanzienlijk langer dan vijf jaar geleden zijn ontstaan. Ook hebben [appellant] en [appellante] in hoger beroep aangetoond dat zij wel
op deze oude schulden hebben afgelost, onder meer door een inhouding door de gemeente Amersfoort op hun (aanvullende) WWB-uitkering als aflossing op het BBZ-krediet uit 2002. [appellant] en [appellante] hebben ook diverse inspanningen en werkzaamheden verricht om inkomen te vergaren en daarmee schuldeisers te betalen. Anders dan de rechtbank oordeelde, is in hoger beroep komen vast te staan dat de schulden die zijn ontstaan vanaf 2009 uitsluitend betrekking hebben op onbetaald gebleven vaste lasten (huur, energie en premie zorgverzekering), een belastingschuld wegens teveel ontvangen huurtoeslag en een kleinere belastingschuld wegens een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Niet is gebleken dat [appellant] en [appellante] (onverantwoorde) nieuwe financiële verplichtingen zijn aangegaan. Daarnaast is aannemelijk geworden dat [appellant] en [appellante] deze maandlasten en belastingaanslagen niet konden voldoen omdat zij door de inhouding (ter aflossing op het “oude” BBZ-krediet) op hun uitkering een inkomen genoten dat nog minder was dan de beslagvrije voet. [appellant] en [appellante] hebben tevens aannemelijk gemaakt dat zij het van de gemeente Amersfoort ontvangen bedrag van € 3.766,25 voor het grootste deel hebben moeten aanwenden voor een noodzakelijke reparatie van de badkamer. Van het ontstaan van de meer recente schulden valt [appellant] en [appellante] dan ook in overwegende mate geen verwijt te maken. Uit het voorgaande concludeert het hof dat [appellant] en [appellante] in hoger beroep aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van de schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift te goeder trouw zijn geweest. Van andere omstandigheden die aan toelating van [appellant] en [appellante] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in de weg zouden staan, is verder niet gebleken. Het hof is dan ook van oordeel dat [appellant] en [appellante] dienen te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.5
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de bestreden vonnissen dienen te worden vernietigd en dat beslist moet worden als volgt.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 september 2013 en, opnieuw recht doende:
verklaart de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van [appellant] en [appellante].
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, A.W. Steeg en H.L. Wattel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2013.