In deze zaak hebben [appellant] en [appellante] hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling door de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 2 september 2013 geoordeeld dat de appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan van hun schulden. Het hof heeft de zaak op 21 oktober 2013 behandeld en op 28 oktober 2013 uitspraak gedaan. De appellanten, die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, hebben in de periode van 1999 tot 2004 een aanzienlijke schuldenlast opgebouwd van ongeveer € 146.983,-. De rechtbank had hen afgewezen omdat zij onvoldoende hadden aangetoond dat zij zich hadden ingespannen om hun schulden af te lossen en omdat zij nieuwe financiële verplichtingen waren aangegaan zonder rekening te houden met hun oude schulden. Het hof heeft echter vastgesteld dat de meeste schulden langer dan vijf jaar geleden zijn ontstaan en dat de recente schulden voornamelijk betrekking hebben op onbetaalde vaste lasten en belastingen. Het hof concludeert dat de appellanten in de vijf jaar voorafgaand aan hun verzoek te goeder trouw zijn geweest en dat er geen andere omstandigheden zijn die hun toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg staan. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen en verklaart de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing op [appellant] en [appellante].