ECLI:NL:GHARL:2013:8112

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
200.108.874-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over financiële werkzaamheden en verschuldigde honorarium tussen GTL Taxi en Credion Assen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een geschil tussen GTL Taxi, vertegenwoordigd door appellant, en Credion Assen, vertegenwoordigd door geïntimeerde, over de betaling van een honorarium voor financiële werkzaamheden. De zaak is ontstaan uit een overeenkomst die in november 2010 werd gesloten, waarbij Credion zich verplichtte om werkzaamheden van financiële aard voor GTL Taxi te verrichten. De overeengekomen vaste fee bedroeg € 1.250,- exclusief btw, maar deze was door GTL Taxi niet betaald, ondanks meerdere aanmaningen. In eerste aanleg vorderde Credion betaling van een totaalbedrag van € 1.841,60, inclusief rente en kosten, terwijl GTL Taxi in voorwaardelijke reconventie een bedrag van € 5.000,- vorderde.

De kantonrechter in Assen heeft de vorderingen van Credion grotendeels toegewezen en die van GTL Taxi afgewezen. GTL Taxi ging in hoger beroep, waarbij de grieven zich richtten tegen de toewijzing van de vorderingen in conventie en de afwijzing in reconventie. Het hof heeft de grieven van GTL Taxi beoordeeld, waarbij onder andere werd gekeken naar de vraag of Credion zijn recht op betaling had prijsgegeven door zonder ontvangst van de fee met de werkzaamheden te beginnen. Het hof oordeelde dat de enkele omstandigheid dat Credion met de werkzaamheden was begonnen, niet betekende dat hij zijn recht op betaling had prijsgegeven.

Het hof concludeerde dat de grieven van GTL Taxi faalden en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. GTL Taxi werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die door het hof werden vastgesteld op € 948,- voor salaris en € 291,- voor verschotten. Het arrest werd uitgesproken op 29 oktober 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.108.874/01
(zaaknummer rechtbank Assen 318002 CV EXPL 11-3200)
arrest van de tweede kamer van 29 oktober 2013
in de zaak van
[appellant], handelende onder de naam GTL Taxi,
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in voorwaardelijke reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. R. Skála, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde], handelende onder de naam Credion Assen,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in voorwaardelijke reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.J. Gevers, kantoorhoudend te Assen.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 11 september 2012 wordt hier overgenomen.

1.Het verdere procesverloop in hoger beroep

1.1
Naar aanleiding van genoemd arrest van 11 september 2012 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Tijdens deze comparitie is geen schikking tussen partijen tot stand gekomen.
1.2
Het verdere verloop van de procedure is als volgt:
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord,
- een akte van [appellant],
- een antwoordakte.
1.3
Vervolgens heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.4
De vordering van [appellant] in hoger beroep luidt:
"het vonnis van de Rechtbank Assen, sector kanton, locatie Emmen van 4 januari 2012 gewezen tussen appellant als gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie en geïntimeerde als eiser in conventie, gedaagde in (voorwaardelijke) reconventie te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van oorspronkelijke eiser in conventie af te wijzen en de vordering in reconventie toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedure, in beide instanties".

2.De feiten

2.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis van een aantal feiten vastgesteld. Nu hiertegen door partijen geen bezwaar is gemaakt, zal het hof in hoger beroep ook van deze feiten uitgaan, en deze, waar nodig, aanvullen met hetgeen overigens is komen vast te staan.
2.2
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, staat in deze zaak het volgende vast.
2.2.1
Omstreeks november 2010 hebben partijen met elkaar een overeenkomst gesloten op basis waarvan [geïntimeerde] voor [appellant] werkzaamheden van financiële aard zou verrichten. Het door [geïntimeerde] overgelegde schriftelijk contract bevat, voor zover thans van belang, de volgende bepaling:
"
5. Honorarium/tarieven en betaling5.1. Opdrachtgever is aan Credion als honorarium voor het door Credion ten behoeve van Opdrachtgever verrichte OptimaalTraject en/of ExpansieTraject een fee verschuldigd.
5.2. De door Credion in rekening te brengen vaste fee is € 1.250,- ex BTW.
5.3. Na ontvangst van de getekende overeenkomst tot dienstverlening zal Credion opdrachtgever een nota van € 1.250,- (excl. BTW) doen toekomen. Na ontvangst van betaling van de voorschotnota zal Credion haar werkzaamheden starten."
2.2.2
Bij factuur d.d. 12 november 2010 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] de zogenaamde "vaste fee" ad € 1.250,- exclusief btw (€ 1.487,50 inclusief btw) in rekening gebracht. Dit bedrag is - ondanks meerdere sommaties daartoe - niet betaald.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
"I Gedaagde te veroordelen aan eiser tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.841,60 (inclusief wettelijke handelsrente ad € 54,- en buitengerechtelijke incassokosten ad
€ 300,-), vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW (subsidiair de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW) over genoemd bedrag tot aan de dag der algehele voldoening.
II Gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen een bedrag aan salaris voor de gemachtigde van eiser."
3.2
[appellant] heeft in voorwaardelijke reconventie gevorderd:
"bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad gedaagde te veroordelen tot betaling van € 5.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2011 tot aan de datum der algehele voldoening, tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen aan eiser, met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze instantie."
3.3
De kantonrechter heeft de vorderingen in conventie grotendeels toegewezen en de vorderingen in reconventie afgewezen.
4.
De beoordeling van de grieven
4.1
De grieven zijn gericht tegen het (grotendeels) toewijzen van de vorderingen in conventie en het afwijzen van de vorderingen in reconventie.
4.2
Grief Ihoudt in dat de kantonrechter ten onrechte niet heeft geoordeeld dat [geïntimeerde], door zonder ontvangst van de vaste fee met zijn werkzaamheden te starten, heeft afgezien van zijn vorderingsrecht tot betaling vooraf en zijn verbintenis tot een resultaatsverbintenis heeft gemaakt.
4.3
Deze grief faalt. De enkele omstandigheid dat [geïntimeerde] is aangevangen met zijn werkzaamheden houdt niet een ondubbelzinnige afstand van zijn vorderingsrecht tot vooruitbetaling van de vaste fee in, noch volgt hieruit dat hij zijn verbintenis tot een resultaatsverbintenis heeft gemaakt, temeer nu de factuur ter zake van de vaste fee d.d. 12 november 2011 blijk geeft van het tegendeel.
4.4
Grief IIhoudt in dat de kantonrechter ten onrechte niet heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] - op grond van de zogenaamde reflexwerking van de zwarte en grijze lijst inzake algemene voorwaarden - had moeten verifiëren of [appellant] wel voldoende overzag welke risico's hij op zich nam met de vooruit te betalen fee.
4.5
Deze grief faalt op de door de kantonrechter aangegeven gronden. De genoemde zwarte en grijze lijst spelen een rol bij de vernietiging van onredelijk bezwarende algemene voorwaarden. In casu gaat het niet om vernietiging van een algemene voorwaarde, maar om de vraag of [geïntimeerde] bij het aangaan van de overeenkomst een zorgplicht jegens [appellant] heeft geschonden. Een beroep op de reflexwerking van de zwarte en grijze lijst baat [appellant] dan ook niet.
4.6
Grief IVhoudt in dat de kantonrechter ten onrechte de schadevordering van [appellant] heeft afgewezen. Volgens [appellant] is [geïntimeerde] toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de uit de overeenkomst voortvloeiende resultaatsverbintenis, nu als gevolg van een door [geïntimeerde] ondeugdelijk ingevuld bedrijfsplan het nagestreefde krediet niet is verkregen. Uiteindelijk heeft [appellant] door het voeren van gesprekken met de gemeente Emmen en het indienen van een nieuw bedrijfsplan wel een micro-krediet ontvangen, aldus [appellant].
4.7
Ook deze grief faalt. Zo al sprake zou zijn van een toerekenbaar tekortschieten aan de zijde van [geïntimeerde], heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd welke schade hij als gevolg hiervan heeft geleden. In eerste aanleg heeft hij gesteld dat deze schade feitelijk pas bepaald kan worden op het moment dat het bedrijf van [appellant] wél kan gaan draaien. In hoger beroep heeft hij echter geen enkele nadere onderbouwing van zijn schade gegeven, terwijl hij volgens zijn eigen verklaring (productie 1 bij de memorie van grieven) op 13 juli 2012 is gestart met zijn taxibedrijf.
4.8
De
grieven III, V en VIrichten zich tegen de genomen beslissingen en delen het lot van de andere grieven.
4.9
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wordt het bewijsaanbod van [appellant] als niet ter zake dienend gepasseerd.
Slotsom
4.1
De grieven falen zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten
0,00
- griffierecht
291,-
- getuigentaxen
0,00
- kosten deskundigenbericht
0,00
Totaal verschotten
291,-
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
1,5 punt x € 632,- (tarief I)
948,-

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Assen, sector kanton, locatie Emmen van 4 januari 2012;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 948,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 291,- voor verschotten;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. M.W. Zandbergen en mr. W. Breemhaar en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 29 oktober 2013.