In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders na hun echtscheiding. De ouders, de moeder en de vader, zijn de ouders van twee kinderen, geboren in 2006 en 2008. De rechtbank Arnhem had eerder op 17 december 2012 het gezamenlijk gezag beëindigd en het gezag over de kinderen aan de vader toegewezen. De moeder ging hiertegen in hoger beroep met zestien grieven. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder sinds het feitelijk uiteengaan van de ouders in juni 2009 het contact tussen de vader en de kinderen heeft belemmerd. Dit heeft geleid tot een ondertoezichtstelling van de kinderen en uiteindelijk tot een gedwongen uithuisplaatsing. De moeder heeft in het verleden ook ongegronde beschuldigingen geuit tegen de vader, wat de situatie verder heeft gecompliceerd. Ondanks dat de moeder na de uithuisplaatsing meer meewerkend is geworden, oordeelt het hof dat de omstandigheden niet zodanig zijn veranderd dat het gezamenlijk gezag kan worden hersteld.
Het hof concludeert dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat de vader het gezag over hen uitoefent. De vader heeft de afgelopen jaren zijn rol als ouder niet kunnen vervullen door de tegenwerking van de moeder, en het hof acht het van belang dat de kinderen nu stabiliteit en een goede relatie met hun vader kunnen opbouwen. De grieven van de moeder falen, en het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Arnhem.