ECLI:NL:GHARL:2013:8069

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 oktober 2013
Publicatiedatum
25 oktober 2013
Zaaknummer
200.123.462
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en toekenning van gezag aan de vader na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders na hun echtscheiding. De ouders, de moeder en de vader, zijn de ouders van twee kinderen, geboren in 2006 en 2008. De rechtbank Arnhem had eerder op 17 december 2012 het gezamenlijk gezag beëindigd en het gezag over de kinderen aan de vader toegewezen. De moeder ging hiertegen in hoger beroep met zestien grieven. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder sinds het feitelijk uiteengaan van de ouders in juni 2009 het contact tussen de vader en de kinderen heeft belemmerd. Dit heeft geleid tot een ondertoezichtstelling van de kinderen en uiteindelijk tot een gedwongen uithuisplaatsing. De moeder heeft in het verleden ook ongegronde beschuldigingen geuit tegen de vader, wat de situatie verder heeft gecompliceerd. Ondanks dat de moeder na de uithuisplaatsing meer meewerkend is geworden, oordeelt het hof dat de omstandigheden niet zodanig zijn veranderd dat het gezamenlijk gezag kan worden hersteld.

Het hof concludeert dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat de vader het gezag over hen uitoefent. De vader heeft de afgelopen jaren zijn rol als ouder niet kunnen vervullen door de tegenwerking van de moeder, en het hof acht het van belang dat de kinderen nu stabiliteit en een goede relatie met hun vader kunnen opbouwen. De grieven van de moeder falen, en het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Arnhem.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.123.462
(zaaknummer rechtbank Arnhem 210978)
beschikking van de familiekamer van 24 oktober 2013
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.H.J. Plass te Horst, gemeente Horst aan de Maas,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.M. Kostense te Den Haag.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen “de stichting”.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Arnhem van 17 december 2012 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 13 maart 2013;
- een brief van mr. Plass van 5 april 2013, ingekomen op die datum;
- het verweerschrift, ingekomen op 25 april 2013;
- een journaalbericht met bijlagen van mr. Plass van 26 april 2013, ingekomen op 1 mei 2013;
- een namens mr. Plass ingediend journaalbericht met bijlagen van 3 september 2013, ingekomen op 4 september 2013;
- een brief van E. Peer (gezinsvoogd) van 10 september 2013, ingekomen op 11 september 2013;
- een brief van mr. Kostense van 17 september 2013 met bijlagen, ingekomen op 18 september 2013;
- een namens mr. Plass ingediend journaalbericht van 17 september 2013 met bijlagen, ingekomen op 18 september 2013.
2.2
Desgevraagd hebben mr. Plass en mr. Kostense ter mondelinge behandeling meegedeeld dat zij voldoende hebben kennisgenomen van de bijlagen bij de eerst op 18 september 2013 ingekomen brief van 17 september 2013 respectievelijk de bijlagen gevoegd bij het eerst op 18 september 2013 ingekomen journaalbericht en dat zij zich voldoende hebben kunnen voorbereiden op een verweer daartegen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 26 september 2013 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is G. Braam verschenen. Namens de stichting is
W. Liebrand (teamleider) verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van de ouders is op 16 september 2010 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren op [geboortedatum] 2006, en
- [kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren op [geboortedatum] 2008,
hierna ook gezamenlijk te noemen “de kinderen”.
3.3
Bij beschikking van 30 augustus 2010 heeft de rechtbank Arnhem - voor zover hier relevant - echtscheiding tussen de vader en de moeder uitgesproken, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder bepaald, een voorlopige zorgregeling vastgesteld en de raad verzocht advies uit te brengen over een vast te stellen zorgregeling.
3.4
Bij beschikking van 14 juni 2011 heeft de kinderrechter in de rechtbank Arnhem de kinderen onder toezicht gesteld van de stichting. Deze ondertoezichtstelling is enkele malen verlengd, laatstelijk bij beschikking van 30 november 2012 tot 8 december 2013.
3.5
Bij beschikking van 13 juni 2012 heeft de kinderrechter in de rechtbank Arnhem op verzoek van de stichting machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier weken. De termijn voor uithuisplaatsing is nadien verlengd tot 8 december 2012. De kinderen hebben tot 21 december 2012 in een pleeggezin verbleven en zijn op die datum weer thuisgeplaatst.
3.6
Na inwinning van een deskundigenbericht heeft de rechtbank bij de bestreden beschikking van 17 december 2012 het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd, bepaald dat het gezag over de kinderen door de vader wordt uitgeoefend en een regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.

4.De omvang van het geschil

Tussen partijen is in hoger beroep in geschil het gezag over de kinderen. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking - voor zover hier van belang -, uitvoerbaar bij voorraad, het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en bepaald dat de vader het gezag over de kinderen uitoefent. Daartegen komt de moeder met zestien grieven op. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat alleen de vader met het gezag over hen wordt belast. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.3
Vaststaat dat de moeder sinds het feitelijk uiteengaan van partijen in juni 2009 tot aan de uithuisplaatsing van de kinderen in juni 2012 het contact tussen de vader en de kinderen in toenemende mate heeft belemmerd. Diverse malen heeft de vader de rechter moeten benaderen om de omgang met de kinderen veilig te stellen. In oktober 2009 heeft hij daartoe een verzoek voorlopige voorzieningen moeten indienen en in augustus 2010 en december 2010 heeft hij daarvoor kortgedingprocedures moeten voeren. Zowel medio juli 2010 als medio december 2010 heeft de moeder de omgang tussen de vader en de kinderen namelijk volledig stopgezet. Ondanks de (ook) in het kortgedingvonnis van 23 december 2010 opgenomen dwangsomsanctie is de moeder haar verplichtingen voortvloeiende uit dit vonnis lange tijd niet nagekomen. Een en ander heeft in juni 2011 geresulteerd in een ondertoezichtstelling van de kinderen, welke ondertoezichtstelling tot op heden voortduurt. De gezinsvoogd heeft getracht het contact tussen de vader en de kinderen te herstellen, waarbij eveneens van tegenwerking door de moeder sprake is geweest. Pas in december 2011 heeft de vader weer een eerste contact met de kinderen kunnen hebben. In juni 2012 is zelfs een gedwongen uithuisplaatsing van de kinderen in een neutraal pleeggezin nodig gebleken om hun belangen in de hevige strijd tussen de ouders veilig te stellen. Ondanks meerdere rechterlijke uitspraken, dwangsomsancties en de inzet van de gezinsvoogd waaronder het verstrekken van twee schriftelijke aanwijzingen aan de moeder, bleek herstel van het contact tussen de vader en de kinderen nog steeds onvoldoende van de grond te zijn gekomen.
5.4
Het een en ander heeft ertoe geleid dat de vader de kinderen van medio december 2010 tot december 2011 in het geheel niet heeft kunnen zien en dat hij hen vanaf december 2011 tot aan de uithuisplaatsing in juni 2012 slechts zeer beperkt heeft gezien, namelijk een á twee uur per twee weken (onder begeleiding) op het kantoor van de stichting. Volgens de door de rechtbank benoemde deskundige drs. A. de Jong, werkzaam bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: de deskundige), heeft de moeder de relatie tussen de kinderen en de vader negatief gekleurd en bepaald en heeft zij de kinderen in het contact met hem onvoldoende steun gegeven. De deskundige heeft geconstateerd dat de ontwikkeling van de eigen identiteit van de kinderen vanwege de echtscheidingsstrijd wordt bedreigd. Er zijn zorgen over de ontwikkeling van hun onderliggende persoonlijkheidsstructuur vanwege een klem zitten tussen de ouders en een intrusieve en inperkende opvoedingsstijl van de moeder en de grootouders van moederszijde, aldus de deskundige.
5.5
In aanvang heeft de moeder aan haar opstelling ten grondslag gelegd dat de vader mogelijk aan het syndroom van Asperger lijdt. Vervolgens heeft zij het vermoeden uitgesproken dat de vader en zijn ouders zich hebben schuldig gemaakt aan grensoverschrijdend seksueel gedrag jegens de kinderen. In februari 2011 heeft zij aangifte gedaan van seksueel misbruik van de kinderen door de vader (en zijn ouders). Beide vermoedens zijn ongegrond gebleken. De deskundige heeft bij onderzoek van de vader geen syndroom van Asperger gediagnosticeerd. De aangifte door de moeder heeft niet tot vervolging geleid. Het Openbaar Ministerie heeft de zaak geseponeerd met de code 001, inhoudende dat de vader ten onrechte als verdachte is aangemerkt. De deskundige heeft bij het onderzoek van de kinderen geen bijzonderheden met betrekking tot hun seksuele ontwikkeling geconstateerd.
5.6
Na de uithuisplaatsing van de kinderen in juni 2012 is de moeder zich alsnog meewerkend gaan opstellen en na de beëindiging van de uithuisplaatsing eind december 2012 heeft zij de in de bestreden beschikking vastgelegde contactregeling correct nageleefd. De overdracht verloopt inmiddels goed, de ouders weten nu duidelijke afspraken omtrent de kinderen te maken, zij bezoeken inmiddels gezamenlijk de ouderavonden op school en zijn samen bij het afzwemmen van de oudste zoon geweest en sedert eind 2012 volgen zij samen systeemtherapie. Deze feiten rechtvaardigen echter niet de conclusie dat de verhoudingen inmiddels zodanig zijn genormaliseerd dat de noodzaak tot gezagswijziging is verdwenen. Gezien het jarenlange heftige verzet van de moeder tegen contact tussen de vader en de kinderen en haar evenzo lange weigering om de vader een rol in het leven van de kinderen toe te kennen, acht het hof de huidige positieve ontwikkeling - in afwijking van het door de raad in hoger beroep nieuw ingenomen standpunt - te pril om te kunnen aannemen dat de moeder bereid zal blijven tot samenwerking met de vader en dat zij zich zal blijven inspannen om hem een relevante plaats in het leven van de kinderen te laten innemen. De samenwerking die de ouders sedert eind 2012 hebben laten zien, is in belangrijke mate tot stand gekomen dankzij de begeleiding door de systeemtherapeut en onder toeziend oog van de gezinsvoogd. Door de uitgesproken uithuisplaatsing en de daarna uitgesproken gezagswijziging is de moeder onder grote druk gezet. Het is de vraag of bij de moeder in voldoende mate sprake is van een intrinsieke motivatie tot gedragswijziging. Uit de overgelegde verklaring van haar psychiater van 22 april 2013 (productie 43) kan een dergelijke intrinsieke motivatie niet, althans niet met voldoende zekerheid worden afgeleid. Evenmin blijkt daaruit van een blijvende verandering in haar beleving van de vader als mede-ouder en van een progressie in het loskomen van haar eigen ouders, die in de strijd rond de kinderen mede betrokken zijn geweest. Volgens de deskundige heeft de moeder een behandeling nodig om in staat te zijn een scheiding aan te brengen tussen zichzelf en de kinderen, maar de deskundige ziet het perspectief van een dergelijke behandeling somber in omdat de moeder volgens haar niet openstaat voor inmenging van buitenaf. Het hof acht het van belang dat de moeder gedurende een langere periode en zonder de druk van juridische procedures laat zien dat zij de rol van de vader in het leven van de kinderen accepteert.
5.7
Aan het oordeel van het hof dat het belang van de kinderen een gezagswijziging vergt, doet niet af dat de stichting in september jongstleden heeft aangegeven geen grond meer te zien voor verlenging van de ondertoezichtstelling na 7 december 2013 (hetgeen overigens nog door de raad moet worden getoetst). De kinderen hebben traumatische ervaringen opgelopen doordat zij hun vader anderhalf jaar niet tot nauwelijks hebben gezien en op jonge leeftijd gedurende een half jaar uit huis geplaatst zijn geweest. Door de uithuisplaatsing zijn zij abrupt uit hun vertrouwde woonomgeving gehaald, hebben zij in de beginfase nauwelijks contact met hun ouders gehad en hebben zij een half jaar op een andere school moeten doorbrengen. Thans gaat het weer goed met hen. Vermeden dient te worden dat de geschiedenis zich herhaalt en de kinderen opnieuw beschadigd worden. De door de vader verzochte gezagswijziging waarborgt, zo is de afgelopen maanden gebleken, dat hij de rol van mede-opvoeder en medeverzorger zal kunnen vervullen en dat hij een ruim contact met de kinderen zal kunnen hebben, wat het belang van de kinderen ook vereist.
5.8
Gesteld noch gebleken is dat de vader bij de toekenning van het eenhoofdig gezag een goed contact tussen de kinderen en de moeder zal belemmeren. Vaststaat dat de vader het eenhoofdig gezag sedert de bestreden beschikking op geen enkele wijze heeft misbruikt. Ter mondelinge behandeling bij dit hof is gebleken dat hij - ondanks hetgeen hem is aangedaan - de moeder ook de afgelopen periode alle ruimte heeft gegeven om volledig als mede-ouder te blijven functioneren en dat hij daarbij het belang van de kinderen voorop heeft gesteld. De gezagswijziging brengt voor de kinderen ook geen ingrijpende verandering in de feitelijke leefsituatie mee.
5.9
Op grond van het voorgaande falen de grieven van de moeder. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, dan ook bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Arnhem van 17 december 2012, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.M.M. Mostermans, E.H. Schulten en B.F. Keulen, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 24 oktober 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.