ECLI:NL:GHARL:2013:8039

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2013
Publicatiedatum
25 oktober 2013
Zaaknummer
CR 200.110.738-01 22-10-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling omgangsregeling tussen minderjarige en zijn halfbroers en zuster

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2013 uitspraak gedaan over de vaststelling van een omgangsregeling tussen een minderjarige en zijn halfbroers en zuster. De zaak betreft een hoger beroep van appellanten, die bestaan uit [appellante 1], [appellante 2], en [appellant 1]. De appellanten zijn vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. W.A. Veenstra, terwijl de geïntimeerde, [geïntimeerde], wordt bijgestaan door mr. J.P. van der Werf. Het hof verwijst naar een eerdere tussenbeschikking van 29 november 2012 voor het procesverloop.

De appellanten hebben verzocht om een omgangsregeling met de minderjarige [halfbroer]. Het hof heeft in zijn tussenbeschikking vastgesteld dat er een nauwe persoonlijke relatie bestaat tussen de appellanten en [halfbroer], wat hen ontvankelijk maakt in hun verzoek. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om een omgangsregeling vast te stellen, waarbij de appellanten [halfbroer] eenmaal per maand op zaterdag van 10.00 tot 17.00 uur zouden kunnen zien. De appellanten hebben echter aangegeven dat zij deze regeling te beperkt vinden en hebben een verzoek ingediend voor een frequentere omgang.

De moeder van [halfbroer] is van mening dat er geen formele omgangsregeling moet worden vastgesteld en dat de huidige informele afspraken voldoende zijn. Het hof heeft de argumenten van de moeder overwogen, maar heeft uiteindelijk besloten dat een vaste omgangsregeling in het belang van [halfbroer] is. Het hof heeft geoordeeld dat de appellanten [halfbroer] één zaterdag per maand van 09.30 tot 18.30 uur na het eten bij zich kunnen hebben. Deze beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van alle betrokkenen en de noodzaak voor duidelijkheid en stabiliteit voor [halfbroer].

De beschikking van de rechtbank Leeuwarden is vernietigd voor zover appellanten niet-ontvankelijk zijn verklaard, en het hof heeft de omgangsregeling vastgesteld zoals hierboven beschreven. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en overige verzoeken zijn afgewezen. De uitspraak is gedaan door mrs. A.W. Beversluis, I.A. Vermeulen en G.K. Schipmölder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.110.738/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 117904 FA RK 12-205)
beschikking van de familiekamer van 22 oktober 2013
inzake

1.[appellante 1],wonende te [woonplaats],verder te noemen: [appellante 1],

2.[appellante 2],

wonende te [woonplaats],
verder te noemen: [appellante 2],

3. [appellant 1],

wonende te [woonplaats],
verder te noemen: [appellant 1],

4. [appellant 1],

wonende te [woonplaats],
verder te noemen: [appellant 1],
appellanten,
advocaat: mr. W.A. Veenstra, kantoorhoudend te Joure,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [geïntimeerde],
verder te noemen: [geïntimeerde],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.P. van der Werf, kantoorhoudend te Groningen.
Het hof verwijst voor wat betreft het procesverloop naar zijn tussenbeschikking van
29 november 2012.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Na die tussenbeschikking zijn ter griffie van het hof binnengekomen:
- op 3 mei 2013 een brief met bijlagen van de Raad voor de Kinderbescherming
(hierna: de raad) van 1 mei 2013;
- op 17 mei 2013 een brief met bijlagen van de raad van 16 mei 2013;
- op 5 juni 2013 een brief met bijlage van de raad van 4 juni 2013;
- op 6 juni 2013 een brief met bijlagen van mr. van der Werf van 6 juni 2013.
1.2
De zaak is verder behandeld ter zitting van het hof - in een andere samenstelling - van 12 september 2013. Appellanten zijn daarbij verschenen, bijgestaan door hun advocaat
mr. Veenstra met dien verstande dat appellante 1 ([appellante 1]) niet als belanghebbende is aangemerkt door het hof maar als informant. Voorts is [geïntimeerde] verschenen, bijgestaan door haar advocaat en namens de raad is dhr. Kelderhuis verschenen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof verwijst voor wat betreft de feiten en achtergronden van de zaak naar de tussenbeschikking van 29 november 2012 en de bestreden beschikking, partijen bekend.
2.2
Het hof heeft in zijn tussenbeschikking reeds een eindbeslissing gegeven op het punt van de ontvankelijkheid van [appellante 1] (appellante 1). [appellante 1] is de moeder van [appellante 2], [appellant 1] en [appellant 1] (appellanten 2 t/m 4). Het navolgende betreft daarom uitsluitend nog het appel van [appellante 2], [appellant 1] en [appellant 1]
2.3
Het hof memoreert dat in de tussenbeschikking gemotiveerd uiteen is gezet dat en waarom [appellante 2], [appellant 1] en [appellant 1], anders dan [appellante 1], in hun verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hen en de minderjarige [halfbroer] kunnen worden ontvangen. Kort gezegd omdat tussen [appellante 2], [appellant 1] en [appellant 1] enerzijds en [halfbroer] anderzijds wel een nauwe persoonlijke betrekking bestaat als bedoeld in 1:377a lid 1 BW (mede door biologische verwantschap) en tussen [halfbroer] en [appellante 1] niet. Dit betekent dat de eerste grief van [appellante 2], [appellant 1] en [appellant 1] tegen de bestreden beschikking doel treft en de bestreden beschikking reeds daarom niet in stand kan blijven voor zover [appellante 2], [appellant 1] en [appellant 1] daarbij niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het verzoek ligt daarom thans inhoudelijk ter beoordeling voor.
2.4
Het hof heeft in dit verband in zijn tussenbeschikking aanleiding gezien advies te vragen aan de raad over de wenselijkheid en invulling van een omgangsregeling tussen [appellante 2], [appellant 1] en [appellant 1] enerzijds en [halfbroer] anderzijds. In zijn rapport van 1 mei 2013 heeft de raad geadviseerd om een omgangsregeling vast te stellen inhoudende eens per maand van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur. De omgang dient daartoe volgens de raad te worden opgebouwd te beginnen met een hele zaterdag gedurende de eerste twee maanden en daarna tot zondagmiddag 17.00 uur. Meer omgang is volgens de raad in het belang van [halfbroer] zijn identiteitsontwikkeling. De raad is van mening dat de directe verantwoordelijkheid met betrekking tot [halfbroer] tijdens de omgang bij [appellante 2], [appellant 1] en [appellant 1] dient te liggen. Hoewel het een positief gegeven is dat mw. [appellante 1] haar huis openstelt voor de omgang zijn [appellante 2], [appellant 1] en [appellant 1], ondanks hun eigen (sociale) leven en afspraken verantwoordelijk voor de omgang, aldus de raad in zijn rapport van 1 mei 2013.
2.5
Appellanten hebben naar aanleiding van het advies van de raad opgemerkt dat zij op zich blij zijn met de door de raad voorgestane vaste omgangsregeling maar dat zij de frequentie en duur van de omgangsmomenten te beperkt vinden. Appellanten handhaven hun verzoek om een omgangsregeling vast te stellen tussen hen en [halfbroer] van één weekend per veertien dagen van vrijdag 17.30 uur tot zondag 18.30 uur, alsmede iedere vrijdagmiddag van 13.00 uur tot 18.30 uur. Zij handhaven niet hun verzoek voor wat betreft de schoolvakanties en feestdagen maar willen wel graag een contactmoment op hun verjaardagen en op de sterfdag van hun vader en diens verjaardag. In het geval een omgangsregeling wordt vastgesteld van eens per vier weken willen appellanten graag een extra woensdagmiddag in de tussenliggende periode.
2.6
De moeder kan zich ook niet volledig vinden in het advies van de raad. Zij is van mening dat in het geheel geen omgangsregeling dient te worden vastgesteld. Zoals het nu gaat, namelijk dat ongedwongen in onderling overleg voor iedereen passende afspraken worden gemaakt over de omgang tussen appellanten en [halfbroer], is volgens de moeder het meest in het belang van [halfbroer]. Vaststelling van een omgangsregeling is volgens de moeder in het belang van [halfbroer] niet wenselijk. Namens de moeder is daartoe onder meer opgemerkt dat de moeder de verzorging en opvoeding voor langere duur niet aan appellanten toevertrouwt, mede gelet op hun leeftijd ([appellante 2] is thans 24, [appellant 1] 25 en [appellant 1] 22 jaar oud), het ontbreken van opvoedings- en verzorgingservaring en omdat [halfbroer] veel aandacht nodig heeft. Daarbij staat de beschikbaarheid van appellanten volgens de moeder niet vast. Appellanten zijn nog jong en hebben ieder hun eigen activiteiten. [halfbroer] heeft juist behoefte aan rust, regelmaat, duidelijkheid en voorspelbaarheid. De door de raad voorgestane regeling komt volgens de moeder onvoldoende aan de behoefte van [halfbroer] tegemoet omdat een weekend voor [halfbroer] chaotisch zal verlopen. Terugkeer naar een weekendregeling zal volgens de moeder te belastend zijn voor [halfbroer]. [halfbroer] was vier jaar toen zijn vader overleed en hij voor het laatst een weekend in de woning van zijn vader was en hij heeft aan die tijd weinig concrete herinneringen. Zonder nadere motivering is volgens de moeder daarom niet te begrijpen waarom de identiteitsontwikkeling van [halfbroer] meer is gebaat bij de door de raad voorgestane omgangsregeling dan met de huidige situatie. Het advies van de raad en meer in het bijzonder het vooruitzicht van een mogelijke overnachting van [halfbroer] bij appellanten bezorgt de moeder veel stress. De moeder wijst erop dat zulks zijn weerslag zal hebben op [halfbroer].
2.7
Het hof is gebleken dat alle betrokkenen het er op zich over eens dat voortzetting van contact tussen [halfbroer] enerzijds en [appellante 2], [appellant 1] en [appellant 1] anderzijds in het belang is van [halfbroer]. De moeder heeft in dit verband ter zitting onder meer toegelicht dat [halfbroer] wel wat hyper is rondom de omgangsmomenten, zoals hij altijd is als er iets staat te gebeuren, dat hij na een omgangsmoment eigenlijk niet veel loslaat (maar na verloop van tijd wel zegt dat het leuk was) en voorts dat [halfbroer] ook blij naar een omgangsmoment toe gaat. [halfbroer] draait dan gewoon mee in het gezin. Hij is wel eens boos maar dat is niet ongewoon en wordt altijd weer opgelost.
2.8
Partijen verschillen van mening over de wijze waarop die contacten vorm dienen te worden gegeven.
2.9
Het hof onderschrijft het uitgangspunt en de onderbouwing daarvan ter zitting zoals hierna weergegeven, van de raad dat het ontwikkelingsbelang van [halfbroer] is gediend met voortzetting van de contacten tussen [halfbroer] en appellanten en dat verdere minimalisering van die contacten moet worden voorkomen. Namens de raad is ter zitting van het hof aangegeven dat [halfbroer] een bijzondere oorsprong heeft en dat hij desondanks vanaf zijn geboorte bij alle betrokkenen een plaats in hun leven heeft gekregen, waardoor zowel ruimte is ontstaan voor vaders kant als voor moeders kant. De wijze waarop betrokkenen, met name tot aan het overlijden van de vader, zijn omgegaan met [halfbroer] verdient volgens de raad een groot compliment en is een schoolvoorbeeld van hoe het zou moeten. Voor [halfbroer] is van belang dat hij deze 'egale' (identiteits)ontwikkeling kan blijven doormaken en dat het voortduren van de contacten dus gewaarborgd wordt, bij voorkeur door partijen die met elkaar in overleg zullen moeten blijven met het oog op de belangen van [halfbroer], maar, nu hierover tussen partijen een verschil van mening is ontstaan, ook door vastlegging van een omgangsregeling in rechte.
2.1
Niet alleen voor [halfbroer] brengt een vastgestelde omgangsregeling duidelijkheid met zich mee maar ook voor de moeder en voor appellanten. De moeder heeft geen feiten en omstandigheden aangedragen die het hof tot een ander oordeel brengen. Het hof heeft ook geen aanleiding aan te nemen dat appellanten de verantwoordelijkheid voor een vaste regeling niet aan kunnen. In dit verband is bijvoorbeeld niet gebleken dat de contacten die er tot nu toe zijn geweest niet goed zijn verlopen.
2.11
Het hof volgt de moeder evenwel in haar standpunt dat een terugkeer naar een weekendregeling op dit moment niet in het belang van [halfbroer] moet worden geacht nu hij inmiddels gewend is aan de gewijzigde situatie en een weekendregeling een onevenredig groot beslag op hem zal leggen mede door de wisselende beschikbaarheid van appellanten en de stress die de moeder hierbij ervaart.
2.12
Alles afwegende acht het hof een vaste regeling waarbij appellanten [halfbroer] één zaterdag per maand van 09.30 uur tot 18.30 uur, na het eten, bij zich hebben op dit moment het meest in het belang van [halfbroer]. Deze frequentie voorkomt voor alle betrokkenen een te grote belasting en biedt duidelijkheid aan [halfbroer] en alle betrokkenen. Voorts doet deze frequentie naar het oordeel van het hof het meest recht aan de gewijzigde situatie door het overlijden van de vader en aan de positie van de moeder als hoofdopvoeder en eerstverantwoordelijke, maar ook aan de leeftijd en bijbehorende ontwikkeling van [halfbroer] en aan de wens van appellanten om ook daadwerkelijk inhoud te kunnen geven aan hun contactmoment met [halfbroer]. Het hof wijst partijen er wellicht ten overvloede nog eens op - zoals ook de raad ter zitting heeft gedaan - dat iedere regeling, en zeker een met zoveel betrokkenen als de onderhavige, een beperkte "houdbaarheidsdatum" heeft en dat het daarom in het belang van [halfbroer] is om met elkaar in gesprek te blijven over [halfbroer], zijn belang en wat hij nodig heeft.
Ter zitting is het hof gebleken dat partijen zich de noodzaak om te communiceren over [halfbroer] goed realiseren en dat zij zich hiertoe ook bereid hebben verklaard, hetgeen het hof van harte ondersteunt.
2.13
Het hof wil het aan de moeder en appellanten overlaten op welke wijze de andere omgangsmomenten zoals bijvoorbeeld verjaardagen en sterfdag van de vader worden ingevuld. Het hof heeft gezien de wijze waarop partijen tot nu toe tot afspraken hebben kunnen komen, er voldoende vertrouwen in dat de moeder en appellanten de nodige flexibiliteit hierin zullen betrachten.
De slotsom
2.14
Het voorgaande betekent dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, voor zover [appellante 2], [appellant 1] en [appellant 1] daarbij niet-ontvankelijk zijn verklaard, en het hof in zoverre opnieuw zal beslissen als volgt.

3.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 2 mei 2012 voor zover appellanten 2 t/m 4 niet-ontvankelijk zijn verklaard;
en in zoverre opnieuw beslissende:
stelt een omgangsregeling vast tussen enerzijds appellanten 2 t/m 4 ([appellante 2], [appellant 1] en [appellant 1]) en de minderjarige [halfbroer] voornoemd van één zaterdag in de maand van 09.30 uur tot 18.30 uur na het eten;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, I.A. Vermeulen en G.K. Schipmölder en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 22 oktober 2013 in bijzijn van de griffier.