ECLI:NL:GHARL:2013:8033

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2013
Publicatiedatum
25 oktober 2013
Zaaknummer
CR 200.131.286-01 22-10-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [kind 1] en [kind 2], door de Raad voor de Kinderbescherming Zwolle. De Raad had in eerste aanleg een verzoek tot ondertoezichtstelling ingediend, dat door de kinderrechter in de rechtbank Overijssel op 19 april 2013 was afgewezen. De Raad stelde dat er zorgen waren over de sociaal-emotionele en fysieke ontwikkeling van de kinderen, en dat hulpverlening niet effectief was geweest. De ouders bestreden de noodzaak van ondertoezichtstelling en gaven aan dat zij sinds mei 2013 weer zelfstandig met de kinderen wonen en hun leven op orde proberen te krijgen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 oktober 2013 zijn de ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaat, en de Raad werd vertegenwoordigd door de heer R. Ritmeijer. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat, hoewel er in het verleden zorgen waren, de situatie van de ouders en de kinderen inmiddels verbeterd was. De ouders hebben hun leven weer op de rails gekregen, en er zijn geen recente nieuwe zorgen geconstateerd. Het hof concludeerde dat de eerdere zorgen niet langer een ernstige bedreiging voor de kinderen vormden en dat de doelen uit het raadsrapport grotendeels waren behaald.

Op basis van deze overwegingen heeft het hof de beschikking van de rechtbank Overijssel bekrachtigd, waarmee het verzoek tot ondertoezichtstelling werd afgewezen. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de ontwikkeling van de kinderen in een stabiele omgeving en de positieve rol van de grootouders in hun leven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.131.286/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/07/206841 JE RK 13-200)
beschikking van de familiekamer van 22 oktober 2013
inzake
Raad voor de Kinderbescherming Zwolle,
gevestigd te Zwolle,
appellant,
verder te noemen:
de raad,
tegen
[geïntimeerden],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden, verder te noemen:
de ouders,
advocaat: mr. L.Th.M. den Teuling-Caarls, kantoorhoudend te Zutphen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 19 april 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 18 juli 2013, is de raad in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De raad verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, het inleidend verzoek tot ondertoezichtstelling alsnog toe te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 26 augustus 2013, hebben de ouders het verzoek in hoger beroep van de raad bestreden.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 10 oktober 2013 plaatsgevonden. Namens de raad is de heer R. Ritmeijer verschenen. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de affectieve relatie tussen de ouders zijn geboren:
- [kind 1], [in 2005] en
- [kind 2], [in 2011].
3.2
[kind 1] en [kind 2] zijn door de vader erkend. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind 1] en de moeder is (nog) alleen belast met het gezag over [kind 2].
3.3
Bij de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel is het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] afgewezen. De raad heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Een minderjarige kan ingevolge artikel 1:254 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) onder toezicht worden gesteld van de stichting indien hij zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
4.2
Volgens de raad is een ondertoezichtstelling ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] noodzakelijk, omdat er zorgen bestaan ten aanzien van de sociaal-emotionele en fysieke ontwikkeling van [kind 1] en [kind 2] en de stabiliteit in hun leven. Daarnaast zijn er zorgen over de cognitieve ontwikkeling van [kind 1], omdat hij last heeft van concentratieproblemen en veel onrust laat zien. Volgens de Raad is aangetoond dat hulpverlening voor de kinderen niet van de grond is gekomen dan wel dat ouders niet blijvend van hulpverlening profiteren.
4.3
De ouders hebben de noodzaak tot een ondertoezichtstelling bestreden.
4.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat (op grond van de huidige omstandigheden) onvoldoende is gebleken van gronden die een ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] rechtvaardigen.
4.5
Vaststaat dat er sprake is geweest van een heftige periode waarin de ouders niet zelf voor [kind 1] en [kind 2] hebben kunnen zorgen vanwege hun detentie. [kind 1] en [kind 2] zijn daardoor eerst voor korte tijd in een pleeggezin geplaatst. Nadat opa en oma vaderszijde (hierna: opa en oma) ook verhoord zijn en zij, op aanwijzing van jeugdzorg, hun huis op orde hadden gebracht, zijn de kinderen vanuit het pleeggezin bij opa en oma thuis geplaatst. Zij hebben vervolgens de zorg voor de kinderen op zich genomen. Daarnaast is gebleken dat zij elke week samen met de kinderen zowel de vader als de moeder op verschillende (detentie)locaties hebben bezocht. De moeder heeft nadat zij na ruim vier maanden in vrijheid was gesteld ook enige tijd bij hen ingewoond. Inmiddels is ook de detentie van vader beëindigd.
4.6
De ouders beschikken sinds mei 2013 weer over eigen woonruimte, alwaar zij zelfstandig met [kind 1] en [kind 2] wonen. Zij doen hun best om de huishouding en hun financiële situatie weer op orde te krijgen en te houden en hebben daarbij hulp aangevraagd. Ook hebben zij [kind 1] laten onderzoeken bij Stichting Orthopedagogisch Instituut Sine Limite te Deventer. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat bij [kind 1] sprake is van beperkte cognitieve mogelijkheden (moeilijk lerend niveau) en dat het aannemelijk is dat hij daardoor leerproblemen heeft. In overleg met ouders en school is gesproken over ondersteuning van [kind 1] bij het leren en dit is nu ook in gang gezet. Voorts heeft vader ter zitting aangegeven veel baat te hebben bij gesprekken met het maatschappelijk werk en lijkt hij meer inzicht te hebben verkregen in zichzelf en spijt te hebben van zijn (strafbaar) handelen en de gevolgen daarvan (in de vorm van de detentie) voor zijn naaste omgeving, in het bijzonder zijn kinderen.
4.7
Anders dan de raad heeft aangegeven, is het hof van oordeel dat de zorgen van de raad, voor zover deze reeds een ernstige bedreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW vormden, inmiddels zijn ingehaald door de tijd. De doelen zoals geformuleerd in het raadsrapport zijn grotendeels -en door inzet van de ouders- behaald. De informatie waarop de raad zich baseert is gedateerd en er blijken geen recente nieuwe zorgen te bestaan. Op basis van de stukken acht het hof het overigens aannemelijk dat moeder wel is verschenen bij het consultatiebureau, zodat niet kan worden gezegd dat zij zich op dat gebied aan opvoedingsondersteuning onttrekt. Bovendien heeft het hof de indruk dat de ouders juist een goede band hebben met opa en oma vaderszijde en kan de betrokkenheid van de grootouders juist in deze ook als positief worden gezien, zodat het hof ook op dat punt de conclusies van de raad niet deelt.
4.8
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel van 19 april 2013.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, J.M. Rowel-van der Linde en
S. Rezel, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 22 oktober 2013 in bijzijn van de griffier.