ECLI:NL:GHARL:2013:8007

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2013
Publicatiedatum
24 oktober 2013
Zaaknummer
13/00221
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbrengwaarde woning en gebondenheid aan minnelijke taxatie in belastingrecht

In deze zaak gaat het om de inbrengwaarde van een woning in het kader van de inkomstenbelasting en de gebondenheid aan een minnelijke taxatie. Belanghebbende, een ondernemer, heeft in 2004 zijn woning, die hij ook als kantoor gebruikte, ingebracht in zijn onderneming. De waarde van de woning werd vastgesteld op € 600.000 door een minnelijke taxatie, maar de Inspecteur heeft later deze waarde gecorrigeerd naar € 390.000, met het argument dat de woning als verplicht privévermogen moest worden aangemerkt. De Rechtbank heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld, maar het gerechtshof heeft deze uitspraak vernietigd en geoordeeld dat de waarde van de woning bij inbreng € 600.000 moest zijn. De Hoge Raad heeft de zaak vervolgens terugverwezen naar het gerechtshof, dat de gebondenheid aan de minnelijke taxatie bevestigde. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de Inspecteur het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de inbrengwaarde € 600.000 zou zijn. Het hof concludeert dat de Inspecteur gebonden is aan de minnelijk getaxeerde waarde, en dat belanghebbende het door hem berekende boekverlies terecht in aanmerking heeft genomen. De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, en de aanslag wordt verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 135.940 negatief.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00221
uitspraakdatum:
22 oktober 2013
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 23 juli 2010, nummer AWB 09/2760, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P](hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.884, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 13.500, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.120. Daarbij is een bedrag van
€ 4.758 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft de aanslag en de beschikking heffingsrente bij uitspraak op bezwaar van 9 juni 2009 gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen. De rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 23 juli 2010 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.005, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 13.500, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.120. De in rekening gebrachte heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: het gerechtshof) heeft bij uitspraak van
14 juli 2011, nummer 10/00572, het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur vernietigd, de aanslag verder verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 135.940, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 13.500, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.120. Naar het Hof verstaat is daarbij een verlies uit werk en woning vastgesteld van € 135.940.
1.5.
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen die uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 1 februari 2013, nummer 11/03882,
ECLI:NL:HR:2013:BX4036, BNB 2013/127 (hierna: het verwijzingsarrest) de uitspraak van het gerechtshof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
1.6.
Belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het verwijzingsarrest een conclusie na verwijzing ingediend. De Inspecteur heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, op de inhoud van die conclusie gereageerd. Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2013 te Arnhem. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door [A]. Namens de Inspecteur zijn verschenen
[.] en [.].
1.8.
De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.
1.9.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.10.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting is op 16 september 2013 een brief van belanghebbende met bijlage bij het Hof binnengekomen. Het Hof heeft hierin geen aanleiding gezien het onderzoek op grond van het bepaalde in artikel 8:108 juncto artikel 8:68 Algemene wet bestuursrecht te heropenen en zal op deze stukken derhalve geen acht slaan. Deze brief met bijlage is aan deze uitspraak gehecht.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende woonde op 1 januari 2004 met zijn gezin in een woning aan de [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning). Op deze datum is hij een eenmanszaak gestart. De werkzaamheden verrichtte belanghebbende vanuit de woning, die met het oog op de werkzaamheden voor de onderneming is verbouwd en uitgebreid.
2.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 8 juli 2004 aan de Inspecteur het volgende verzocht:
“Recentelijk ben ik een eigen kantoor gestart. Dat kantoor richt zich op de verzorging van administraties, jaarrekeningen en belastingaangiftes.
Ik verricht mijn werkzaamheden vanuit een kantoorruimte welke onderdeel uitmaakt van een onroerende zaak, waarin ik ook woonachtig ben. Het pand heeft slechts één toegangsdeur aan de voorkant. Deze toegangsdeur verschaft toegang tot de kantoorruimte en het woonhuis.
De kantoorruimte is niet voorzien van sanitaire voorzieningen en een aparte ingang. De ruimte zoals die gebruikt wordt voor mijn activiteiten is een substantieel onderdeel van het totale pand en daarmede keuzevermogen. In verband met de keuze het pand wel dan niet als bedrijfsvermogen aan te merken, wil ik graag vooraf een waardebepaling laten uitvoeren.
Ik verzoek aan uw taxateur de waarde vast te stellen ten behoeve van de inbreng van het bovengenoemde pand in een eenmanszaak, waarbinnen de activiteiten van [X] Accountants plaatsvinden.”
2.3.
De Inspecteur heeft bij brief van 23 juli 2004 hierop als volgt gereageerd:
“U heeft verzocht om een minnelijke waardering van uw onroerende zaak voor eventuele inbreng ervan in de onderneming. Alvorens ik aan dit verzoek kan meewerken heb ik nadere informatie nodig. Daarom stuur ik u hierbij het formulier Opgaaf informatie taxatie onroerende zaak. Ik verzoek u dit formulier in te vullen, te ondertekenen en, voorzien van de gevraagde bijlagen, binnen zes weken na dagtekening van deze brief aan mij terug te sturen.
Zodra ik het formulier heb terugontvangen besluit ik of ik aan uw verzoek kan meewerken. Als ik akkoord ga met uw verzoek stuur ik u de overeenkomst tot minnelijke waardering ter ondertekening.”
2.4.
Belanghebbende heeft op 26 augustus 2004 het formulier Opgaaf informatie taxatie onroerende zaak teruggestuurd. Daarop heeft belanghebbende onder meer het volgende ingevuld:
“1b. Om wat voor soort onroerende zaak gaat het?
Kantoor/woonhuis
2b. Wat is de reden van de taxatie?
Inbreng in EZ vanwege start onderneming
6a. In welke staat bevindt de woning zich op dit moment?
Bewoonde staat”
2.5.
Belanghebbende en de Inspecteur zijn in oktober 2004 het volgende overeengekomen:
“Overeenkomst minnelijke waardering onroerende zaken
De Belastingdienst/[P] (…) en [belanghebbende] (…) komen overeen de waarde in het economisch verkeer van de onroerende zaak van [belanghebbende] minnelijk te waarderen op grond van de Beschikking van de Staatssecretaris van Financiën van 9 maart 1992, nr. CA91/32.
De omschrijving van de onroerende zaak staat in de bijgevoegde Opgaaf informatie taxatie onroerende zaak van 26 augustus 2004. De taxateur die optreedt namens de belastingplichtige en de taxateur die optreedt namens de Belastingdienst taxeren de onroerende zaak nadat deze overeenkomst is gesloten.
Taxateur van de belastingplichtige
de heer [B]
(…)
Taxateur van de Belastingdienst
De taxateur wordt aangewezen door het team waardeonderzoek [C] (…)
Belastingsoort
De waarde van de onroerende zaak wordt vastgesteld voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Reden minnelijke waardering
De waarde van de onroerende zaak wordt vastgesteld om de volgende reden. Inbreng pand in eenmanszaak.
Peildatum en vaststelling waarde(n)
De waarde(n) van de onroerende zaak in het economische verkeer in vrij opleverbare staat worden vastgesteld per 1 januari 2004.
Voorwaarden
  • [Belanghebbende] bevestigt dat de gegeven in de bijgevoegde Opgaaf informatie taxatie onroerende zaak juist zijn. Deze opgaaf maakt deel uit van de overeenkomst.
  • Als blijkt dat de gegevens in de Opgaaf informatie taxatie onroerende zaak onjuist zijn, dan is de vastgestelde waarde ongeldig.
  • [Belanghebbende] neemt de kosten van de taxatie voor zijn rekening. Van de zijde van de Belastingdienst zijn er geen kosten aan verbonden.
  • Het taxatierapport kan alleen gebruikt worden voor doeleinden gelegen tot drie maanden na de peildatum.
  • Als de taxateurs het niet eens kunnen worden over de waarde van de onroerende zaak is voor deze minnelijke waardering het gemiddelde van de door de taxateurs gestelde waarde(n) van toepassing.”
2.6.
Bij de vaststellingsovereenkomst is een taxatierapport gevoegd dat op
15 september 2005 is uitgebracht door [D], taxateur onroerende zaken bij de Belastingdienst, en [B]. Blijkens dit rapport is de vrije verkoopwaarde, vrij van huur of enig ander gebruiksrecht, leeg te aanvaarden, van de woning naar de toestand en de waarde per 1 juni 2004, getaxeerd op € 600.000.
2.7.
De Inspecteur heeft bij brief van 4 oktober 2005 het volgende aan belanghebbende meegedeeld:
“Onlangs heeft op uw verzoek een minnelijke taxatie plaatsgevonden van een ruimte welke deel uit maakt van uw privé-woning. U gebruikt deze ruimte als kantoor. De aanleiding van uw verzoek is de keuze om het betreffende gedeelte van het woonhuis al dan niet tot het bedrijfsvermogen toe te rekenen.
Naar aanleiding van hetgeen de waardetaxateur heeft geconstateerd ben ik van mening dat er geen sprake is van keuze vermogen en dient de betreffende kantoorruimte als verplicht privé-vermogen te worden aangemerkt. Ik heb mijn standpunt op de volgende feiten en omstandigheden gebaseerd.
(…)
Conclusie:
Uit de feiten en omstandigheden zoals deze bij de gezamenlijke taxatie zijn waargenomen is gebleken dat er geen sprake is van keuze vermogen met betrekking tot de getaxeerde ruimte. De ruimte dient als verplicht privé vermogen in aanmerking te worden genomen.”
2.8.
Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV 2004, welke is ingediend in juni 2006, de woning als ondernemingsvermogen aangemerkt. Op de balans is de woning geactiveerd naar de vrije verkoopwaarde op 1 januari 2004 van € 600.000. De afschrijving is berekend op basis van deze waarde. Verder heeft belanghebbende in deze aangifte bij de specificatie van de materiële activa het volgende opgemerkt:
“Het kantoor/woonpand is door de belastingdienst getaxeerd en conform die taxatie in de onderneming ingebracht. Daarnaast is computerapparatuur, kantoormeubilair en inrichting ingebracht voor een bedrag van euro 5730.”
2.9.
Belanghebbende heeft in deze aangifte de vraag “heeft u in deze aangifte gegevens vermeld waarover u een standpunt van de Belastingdienst verwacht” negatief beantwoord.
2.10.
De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2004 vastgesteld overeenkomstig de aangifte.
2.11.
Belanghebbende heeft ook in de aangifte IB/PVV 2005 de woning geactiveerd en afgeschreven op basis van € 600.000. De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2005 vastgesteld overeenkomstig de aangifte.
2.12.
In 2006 heeft belanghebbende de onderneming verplaatst naar een kantoorgebouw en de onderneming ingebracht in een besloten vennootschap. De woning is bij die gelegenheid overgegaan naar belanghebbendes privévermogen tegen een waarde in bewoonde staat van 65% van € 600.000, ofwel € 390.000. Het aldus ontstane boekverlies heeft belanghebbende in zijn aangifte IB/PVV voor 2006 bij de winstberekening in aanmerking genomen.
2.13.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2006 het gehele boekverlies gecorrigeerd en zich daarbij op het standpunt gesteld dat met toepassing van de foutenleer de inbrengwaarde van de woning in 2004 gesteld dient te worden op € 390.000.
2.14.
De Rechtbank heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld. Zowel bij de inbreng van de woning in de onderneming in 2004, als bij de overgang naar het privévermogen in 2006, dient met eenzelfde waardedrukkende factor wegens bewoonde staat rekening te worden gehouden. Verder heeft de Rechtbank geoordeeld dat belanghebbende geen gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan de tussen hem en de Inspecteur gesloten vaststellingsovereenkomst.
2.15.
Het gerechtshof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en geoordeeld dat als inbrengwaarde van de woning heeft te gelden de waarde in vrij opleverbare staat van € 600.000. Vervolgens heeft het gerechtshof vastgesteld dat tussen partijen geen geschil bestond over de uitbrengwaarde van de woning (65% van € 600.000, ofwel € 390.000). Dit bracht het gerechtshof tot de conclusie dat belanghebbende het door hem in zijn aangifte berekende boekverlies terecht in aanmerking heeft genomen. Het gerechtshof is niet toegekomen aan belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel in verband met de door hem en de Inspecteur gesloten vaststellingsovereenkomst.
2.16.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 1 februari 2013 de uitspraak van het gerechtshof vernietigd. Redengevend daarvoor is dat het gerechtshof ten onrechte heeft geoordeeld dat als inbrengwaarde van de woning heeft te gelden de waarde in vrij opleverbare staat. In de situatie dat een belastingplichtige een onderneming begint en bij die gelegenheid een pand vanuit zijn privévermogen doet overgaan naar het ondernemingsvermogen, dient dit pand daarin te worden geactiveerd voor de waarde in het economische verkeer die daaraan ten tijde van de inbreng kan worden toegekend. Daarbij vormt duurzame zelfbewoning een omstandigheid die de waarde van het pand kan beïnvloeden en waarmee bij het bepalen van die waarde rekening dient te worden gehouden.
2.17.
Belanghebbende heeft na verwijzing een schriftelijke verklaring van [B] van 15 juli 2013 ingebracht, waarin het volgende wordt verklaard:
“Geachte heer [A],
Recent heeft u mij gevraagd aan te geven, op welke wijze de overeenkomst minnelijke waardering van het pand aan de [a-straat 1], tot stand is gekomen.
Onderstaand verslag van mijn bijdrage aan de minnelijke waardering.
[Belanghebbende] heeft mij destijds verzocht om tezamen met de Taxateur van de Belastingdienst de onroerende zaak gelegen aan de [a-straat 1] te taxeren, ten behoeve van de inbreng van dat pand op de balans van de eenmanszaak.
De vraag die daarbij aan de orde was, was de waarde te bepalen, waartegen inbreng van het pand kon plaatsvinden. Na een grondige opname van het pand tezamen met de taxateur van de Belastingdienst, heeft er nog mondeling overleg plaatsgevonden aan de locatie op de [a-straat 1].
Na een uitvoerig overleg met de taxateur van de Belastingdienst is de waarde bepaald op euro 600.000, zoals in het taxatierapport is vermeld.
Het schetst mijn verbazing dat daar discussie over kan bestaan, gelet op de ook in dat verband getekende overeenkomsten.
Mocht ik een en ander desalniettemin nader moeten toelichten dan houd ik mij beschikbaar voor een nadere schriftelijke toelichting.”

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de Inspecteur terecht het boekverlies heeft gecorrigeerd. Na verwijzing spitst het geschil zich toe op de vraag of de Inspecteur bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat als inbrengwaarde van de woning heeft te gelden de waarde in vrij opleverbare staat van € 600.000. In dat verband wijst belanghebbende op de vaststellingsovereenkomst van oktober 2004 en op de gedragingen van de Inspecteur sedertdien. De Inspecteur verdedigt de opvatting dat belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur, en tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2006 tot een aanslag berekend overeenkomstig de ingediende aangifte (belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 135.940 negatief). De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank (belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.005).
3.3.
Belanghebbende heeft ter zitting zijn aanbod ingetrokken om door middel van de getuige [B] bewijs te leveren.

4.Beoordeling van het geschil

Reikwijdte vaststellingsovereenkomst
4.1.
Belanghebbende en de Inspecteur hebben zich bij vaststellingsovereenkomst van oktober 2004 gebonden aan de uitkomst van een minnelijke taxatie, uitgevoerd door een door belanghebbende aangewezen taxateur en een taxateur van de Belastingdienst. Blijkens de voorafgaande correspondentie (zie 2.2 tot en met 2.4) en de tekst van de vaststellingsovereenkomst was deze minnelijke taxatie gericht op de vaststelling van de waarde van de woning bij overbrenging van deze woning naar het ondernemingsvermogen. Verder was de Inspecteur ermee bekend dat de woning zich ten tijde van de inbreng in bewoonde staat bevond (zie 2.4). Gelet hierop heeft de Inspecteur met zijn instemming met de minnelijke taxatie tevens ingestemd met de overbrenging van de woning naar het ondernemingsvermogen naar de minnelijk getaxeerde waarde.
Gebondenheid aan minnelijke taxatie
4.2.
In een geval waarin partijen zijn overeengekomen dat zij zich binden aan een door derden – in opdracht van partijen – te geven beslissing, is ingevolge artikel 7:904, lid 1, Burgerlijk Wetboek die beslissing vernietigbaar indien gebondenheid aan die beslissing in verband met inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Uitsluitend ernstige gebreken in de inhoud van de beslissing of de wijze van totstandkoming ervan kunnen aanleiding zijn om de beslissing te vernietigen (vgl. HR 5 december 2008, nr. 43.247, ECLI:NL:HR:2008: BG5988, BNB 2009/17).
4.3.
De Inspecteur betoogt dat aan de minnelijke taxatie alle waarde moet worden ontzegd nu deze taxatie berust op een onjuist juridisch uitgangspunt. De taxateurs hebben de woning immers getaxeerd zonder rekening te houden met de duurzame zelfbewoning, aldus de Inspecteur. Naar het oordeel van het Hof kan deze omstandigheid echter niet worden aangemerkt als een zodanig ernstig gebrek in de inhoud van de door de taxateurs gegeven beslissing of in de wijze van totstandkoming ervan, dat de Inspecteur daaraan niet gebonden zou zijn. Gelet daarop is de Inspecteur gebonden aan de minnelijk getaxeerde waarde van
€ 600.000.
4.4.
Het gelijk is derhalve aan belanghebbende. Gelet daarop behoeven de overige stellingen van belanghebbende geen behandeling meer.
Heffingsrente
4.5.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrenten aangevoerd. Nu de aanslag wordt verminderd, dient de in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig te worden verminderd.
Slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende dient gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

Het Hof vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep, het hoger beroep vóór en na verwijzing, en in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 708 voor de beroepsfase (1 punt voor beroepschrift, 0,5 punt voor repliek, waarde per punt € 472, wegingsfactor 1), € 944 voor het hoger beroep bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (1 punt voor hogerberoepschrift, 1 punt voor zitting, waarde per punt € 472, wegingsfactor 1), € 2.124 voor de cassatieprocedure bij de Hoge Raad (2 punten voor verweerschrift, 2 punten voor dupliek, 0,5 punt voor schriftelijk commentaar op conclusie, waarde per punt € 472, wegingsfactor 1), en € 708 voor het hoger beroep bij het Hof (0,5 punt voor conclusie na verwijzing, 1 punt voor zitting, waarde per punt € 472, wegingsfactor 1). In dit verband wordt opgemerkt dat de te vergoeden proceskosten zijn berekend aan de hand van het met ingang van 1 januari 2013 verhoogde tarief (vgl. HR 19 april 2013, nr. 11/03600, ECLI:NL:HR:2013:BX4034, BNB 2013/55).

6.BeslissingHet Hof:

– verklaart het hoger beroep gegrond;
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
– vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 135.940 negatief, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van
€ 13.500, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.120;
– vermindert dienovereenkomstig de in rekening gebrachte heffingsrente;
– stelt een verlies uit werk en woning vast van € 135.940;
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van
€ 4.484;
– gelast dat de Staat (Ministerie van Financiën) aan belanghebbende de in beroep (€ 41) en hoger beroep (€ 111) betaalde griffierechten vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 oktober 2013.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 24 OKTOBER 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen
binnen zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
postbus 20 303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad worden verzocht om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.