ECLI:NL:GHARL:2013:7973

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
24 oktober 2013
Zaaknummer
CR 200.130.347-01 15-10-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige met bijzondere zorgbehoeften

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige], die 24 uur per dag medische zorg en toezicht nodig heeft. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de beschikking van de kinderrechter van 17 april 2013 te vernietigen, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] zijn verlengd. De moeder heeft in hoger beroep haar verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling ingetrokken, maar blijft zich verzetten tegen de machtiging tot uithuisplaatsing.

De minderjarige, geboren uit een huwelijk tussen de moeder en de vader, heeft een ernstige medische aandoening die speciale zorg vereist. Sinds januari 2011 verblijft zij in een kinderhospice, omdat de ouders niet in staat zijn om de benodigde zorg te bieden. De kinderrechter heeft eerder al verschillende machtigingen tot uithuisplaatsing verleend, die telkens zijn verlengd. De moeder heeft in het verleden wel meegewerkt aan de zorg, maar heeft op 18 februari 2012 haar dochter tegen het advies van de behandelaars meegenomen, wat leidde tot een zorgmelding.

Het hof heeft de situatie van de moeder en haar vermogen om voor [minderjarige] te zorgen beoordeeld. Ondanks de betrokkenheid van de moeder en de bijzondere band met [minderjarige], concludeert het hof dat de moeder momenteel niet in staat is om de noodzakelijke zorg te bieden. De moeder heeft geen adequaat netwerk in Nederland en beheerst de Nederlandse taal niet goed genoeg om in noodsituaties adequaat te kunnen handelen. Het hof oordeelt dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de veiligheid en zorg van [minderjarige].

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en het hoger beroep van de moeder afgewezen. De kwetsbaarheid van [minderjarige] en de noodzaak van continue zorg maken dat een terugkeer naar de moeder op dit moment niet verantwoord is. Het hof heeft de Stichting aangespoord om te blijven zoeken naar mogelijkheden voor herstel van contact tussen [minderjarige] en haar moeder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.130.347/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/139978/JE RK 13-203)
beschikking van de familiekamer van 15 oktober 2013
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.J. Veen, kantoorhoudend te Delfzijl,
tegen
Stichting William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de Stichting,
verweerster in hoger beroep.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 17 april 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 16 juli 2013, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot (het hof begrijpt: verlenging van de) ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige], geboren in de gemeente [X] op [geboortedatum] (verder te noemen: [minderjarige]), af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 9 augustus 2013, heeft de Stichting het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring dan wel afwijzing ervan met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.3
Ter griffie van het hof zijn voorts binnengekomen:
- op 31 juli 2013 een brief van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna kortheidshalve:
de raad) van 29 juli 2013 (waarin is meegedeeld dat de raad in deze zaak geen recente
bemoeienis heeft gehad);
- op 13 augustus 2013 een brief van BJZ van 12 augustus 2013 (met het verzoek BJZ niet als
belanghebbende aan te merken);
- op 4 september 2013 een brief van mr. Veen van 3 september 2013 met bijlagen;
- op 11 september 2013 een brief van mr. Veen van 10 september 2013 met bijlagen;
- op 12 september 2013 een faxbericht van mr. Veen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op donderdag 12 september 2013 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat en dhr. Keskin als tolk in de Turkse taal en namens de Stichting is verschenen mw. Luth (gezinsvoogd). De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.Feiten en achtergronden

3.1
De minderjarige [minderjarige] (spreek uit: [minderjarige]), thans drie jaar oud, is geboren uit het op
22 september 2003 in Turkije gesloten huwelijk tussen de vader en de moeder.
3.2
De vader en de moeder hebben nog andere kinderen, waarvan de jongste op 31 oktober 2012 is geboren.
3.3
[minderjarige] heeft een groot lymfangiomateus proces in de mondhoeken met bedreiging van een beperkte doorgang in de luchtweg, waarvoor zij bijzondere zorg nodig heeft. Sinds januari 2011 verblijft [minderjarige] in het kinderhospice [Q] te [plaats] omdat de ouders haar die bijzondere zorg niet konden geven. Tot 18 februari 2012 werkten de ouders altijd mee aan de noodzakelijke behandeling voor [minderjarige] en volgden zij training om zelf op den duur de zorg voor [minderjarige] mogelijk weer op zich te kunnen nemen. Op genoemde dag hebben de ouders [minderjarige] echter tegen het advies van de behandelaars meegenomen. In verband daarmee is een zorgmelding gedaan bij de raad.
3.4
Op 18 februari 2012 heeft de raad bij bij verzoekschrift gedateerd 20 februari 2012 de kinderrechter in de toenmalige rechtbank Groningen (sinds 1 januari 2013 genaamd rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen) verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige] uit te spreken voor de duur van twaalf maanden alsmede machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen van [minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling. In verband met de spoedeisendheid heeft de raad daarbij verzocht alvast onverwijld de voorlopige ondertoezichtstelling uit te spreken voor de duur van drie maanden.
3.5
Bij (mondelinge) beschikking 18 februari 2012, schriftelijk bevestigd op 20 februari 2012, heeft de kinderrechter [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van BJZ voor de duur van drie maanden en machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van vier weken, waarbij de beslissing voor het overige is aangehouden onder verwijzing van de zaak naar de zitting van de rechtbank op 29 februari 2012.
3.6
Na behandeling van de zaak op 29 februari 2012 heeft de kinderrechter bij beschikking van diezelfde dag haar eerdere beschikking bekrachtigd en machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [minderjarige] voor de resterende duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, derhalve tot 18 mei 2012. Daarbij is de beslissing voor het overige aangehouden onder verwijzing van de zaak naar de zitting van de rechtbank op 25 april 2012.
3.7
Na verder behandeling van de zaak ter zitting op 25 april 2012 heeft de kinderrechter bij beschikking van die datum [minderjarige] met ingang van 18 mei 2012 voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van BJZ. Voorts is daarbij machtiging tot uithuisplaating verleend van [minderjarige] in een 24-uurs opvang in een AWBZ instelling voor de duur van zes maanden, derhalve tot 18 november 2012. De machtiging tot uithuisplaatsing is nadien bij beschikkingen van de kinderrechter van 14 november 2012 en 20 december 2012 verlengd tot 18 mei 2013.
3.8
De vader verblijft sinds juli 2012 in Turkije. De moeder woont thans met haar andere kinderen in [woonplaats].
3.9
Bij de hier bestreden beschikking van 17 april 2013 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 18 mei 2013 voor de duur van een jaar en voorts de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een 24-uurs opvang in een AWBZ-instelling of pleegzorg verlengd met ingang van 18 mei 2013 voor de duur van de ondertoezichtstelling. Hiertegen richt zich het hoger beroep van de moeder.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ter beoordeling staat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een AWBZ-instelling of pleegzorg, met ingang van 18 mei 2013 tot 18 mei 2014.
4.2
De moeder heeft ter zitting haar verzoek in hoger beroep ingetrokken voor wat betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling. Het hof zal daarom, nu de moeder haar grieven tegen de ondertoezichtstelling niet langer handhaaft, het verzoek van de moeder in zoverre afwijzen en de ondertoezichtstelling verder onbesproken laten. Met betrekking tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] overweegt het hof als volgt.
4.3
De duur van een machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verlengd, telkens voor ten hoogste een jaar, indien en voor zover dit nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
4.4
Blijkens de bestreden beschikking is de kinderrechter van oordeel dat de gronden voor de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] zich nog voordoen. De kinderrechter heeft daartoe gewezen op de weinig rooskleurige persoonlijke- en financiële situatie van de moeder, mede in verband met het vertrek van de vader naar Turkije in juli 2012. De moeder is volgens de kinderrechter op dit moment niet in staat om voor [minderjarige] te zorgen. Zij stelt weliswaar dat zij voor [minderjarige] kan zorgen maar heeft geen inzicht in wat [minderjarige] nodig heeft en wat zij zelf hierin nodig heeft. Zo heeft de moeder opgemerkt dat alle zorgen opgelost zijn wanneer zij [minderjarige] meeneemt naar Turkije. Wanneer [minderjarige] aan de medische en pedagogische zorg wordt onttrokken kan een levensbedreigende situatie ontstaan. Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is daarom noodzakelijk, aldus de kinderrechter in de bestreden beschikking.
4.5
In de eerste grief klaagt de moeder dat de rechtbank ten onrechte ervan uit is gegaan dat zij weinig tot geen financiële middelen heeft. De moeder wijst er in dit verband onder meer op dat zij inmiddels een WWB-uitkering heeft. In de tweede grief betoogt de moeder dat zij de zorg voor [minderjarige] op zich kan nemen en bestrijdt zij de andersluidende conclusie van de kinderrechter. Ten slotte merkt de moeder in haar derde grief op dat de kinderrechter ten onrechte ervan uit is gegaan dat zij de intentie heeft om [minderjarige] mee te nemen naar Turkije.
4.6
De Stichting heeft de grieven van de moeder gemotiveerd betwist in zijn verweerschrift en daartoe onder meer een toelichting gegeven op de financiële situatie van de moeder, de relatie tussen de vader en de moeder en de zorg(mogelijkheden) van de moeder.
4.7
Het hof is gebleken dat de moeder zich betrokken toont bij [minderjarige] en dat de moeder en [minderjarige] een bijzondere band hebben. De moeder is daarom een belangrijk persoon in het leven van [minderjarige], die een groot deel van haar leven heeft doorgebracht in het kinderhospice [Q] in [plaats]. Thans, sinds 27 juni 2013, verblijft [minderjarige] in een pleeggezin. Gelet op de bijzondere band tussen [minderjarige] en de moeder begrijpt het hof, zonder nadere motivering van de Stichting, niet goed waarom de bezoekregeling stagneert sinds [minderjarige] in het pleeggezin is opgenomen. Ter zitting is in dit verband gebleken dat de moeder en [minderjarige] elkaar op 9 juli 2013 voor het laatst hebben gezien. Het hof gaat ervan uit dat de Stichting aandacht aan dit punt zal besteden maar zal dit verder onbesproken laten omdat de bezoekregeling hier niet ter beoordeling staat. Centraal staat hier de vraag of terugkeer van [minderjarige] naar de moeder op dit moment tot de mogelijkheden behoort.
4.8
Ondanks de betrokkenheid van de moeder en de bijzondere band tussen de moeder en [minderjarige], is het hof met de kinderrechter van oordeel dat een terugkeer van [minderjarige] naar de moeder op dit moment nog niet verantwoord is vanwege de bijzondere zorg die [minderjarige] nodig heeft en haar kwetsbaarheid. De canule die [minderjarige] heeft en die voor wat betreft het schoonmaken en dergelijk de nodige experise verlangt, is voor [minderjarige] op dit moment nog van levensbelang. Blijkens de toelichting van de Stichting is nog niet duidelijk hoe lang de canule nodig blijft omdat periodiek door de behandelaars wordt bekeken hoe de mond en de keel van [minderjarige] zich ontwikkelt.
4.9
Een aantal factoren maakt dat het hof er niet van overtuigd is geraakt dat de moeder de medisch noodzakelijke zorg voor [minderjarige] op zich kan nemen, ook niet wanneer ambulante hulpverlening (NOVO) daarbij beschikbaar is zoals de moeder heeft gesteld. Vast staat in dit verband dat [minderjarige] vooralsnog 24-uur per dag medische zorg/toezicht nodig heeft. De ambulante hulpverlening is niet berekend op 24-uurs zorg, zodat in ieder geval een deel van de zorg op de moeder terecht zal komen. De moeder beschikt blijkens de stukken niet over een relevant netwerk in Nederland waarop zij kan terugvallen. Ook beheerst de moeder de Nederlandse taal niet adequaat - zoals het hof ook zelf ter zitting heeft kunnen vaststellen - zodat een risico bestaat dat de moeder zich bij eventuele calamiteiten of bijzonderheden niet verstaanbaar kan maken jegens bijvoorbeeld hulpdiensten, hetgeen gevaarlijke situaties kan opleveren voor [minderjarige]. Het hof stelt verder vast dat de moeder om haar moverende redenen niet het examen bij het UMCG heeft afgelegd voor het afsluiten van de scholing die zij (en de vader) voor het gebruik van de canule heeft gehad. De gezinsvoogd had in dit verband in april 2012 een afspraak daarvoor geregeld in het UMCG maar de moeder en de vader waren toen (zonder kennisgeving aan de gezinsvoogd) naar Turkije vertrokken. De moeder is eerst geruime tijd later, hoogzwanger en zonder de vader, naar Nederland teruggekeerd. Kennelijk is het daarna tot op heden nog niet gelukt om een nieuw examen bij het UMCG te organiseren (en met de vader op één lijn te komen). Naar het oordeel van het hof kan de moeder de verantwoordelijkheid daarvoor niet op de Stichting (of het UMCG) afschuiven nu het op haar weg als ouder ligt om inzet hiervoor te tonen. Al met al heeft het hof er niet voldoende vertrouwen in dat de moeder [minderjarige] de medische- en pedagogische zorg kan geven die zij nodig heeft.
4.1
Daarnaast spelen zorgen over de persoonlijke situatie van de moeder. Zo heeft zij ter zitting van het hof toegelicht dat zij niet van de vader wil scheiden maar is de feitelijke situatie zo dat de vader al meer dan een jaar in Turkije verblijft en de moeder met de kinderen in Nederland. Wat ook zij van de vrees van de Stichting voor een plotseling vertrek van de moeder met [minderjarige] naar Turkije, in ieder geval kan zulks op voorhand naar het oordeel van het hof niet worden uitgesloten gelet op de situatie van de moeder, de verblijfplaats van de vader en de onduidelijkheid over de relatie tussen de vader en de moeder. Verder is de financiële situatie van de moeder mogelijk gestabiliseerd in die zin dat zij thans een (voorschot) bijstandsuitkering toegekend heeft gekregen en gebruik maakt van de diensten van de Gemeentelijke Kredietbank, maar nog allesbehalve rooskleurig.
4.11
Al deze factoren tezamen maken dat het hof de bestreden maatregel in stand zal laten. De kwetsbaarheid van [minderjarige] maakt dat eerst haar veiligheid gewaarborgd zal moeten zijn alvoren aan een eventuele (gefaseerde) terugkeer naar de moeder kan worden gedacht. Dit neemt niet weg dat [minderjarige] aan de moeder lijkt te zijn gehecht, mede omdat zij in haar jonge leven te maken heeft gehad met verschillende verzorgers en de moeder daarbij steeds in beeld is gebleven. Gelet op die bijzondere band tussen de moeder en [minderjarige] gaat het hof er vanuit dat de Stichting zal blijven zoeken naar mogelijkheden tot hestel van contact tussen [minderjarige] en haar moeder.

5.De slotsom

5.1
Aangezien ook overigens niets is aangevoerd dat tot een ander oordeel kan leiden, betekent het voorgaande dat het hoger beroep van de moeder tegen de bestreden beschikking geen doel treft en het hof zal beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 17 april 2013 waarvan beroep;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door I.A. Vermeulen, A.W. Beversluis en G.K. Schipmölder en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 15 oktober 2013 in bijzijn van de griffier.