ECLI:NL:GHARL:2013:7961

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2013
Publicatiedatum
23 oktober 2013
Zaaknummer
200.124.038-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en afwijzing vordering geldlening in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerder vonnis van de rechtbank Assen. In eerste aanleg was een vordering tot betaling van € 8.000,- door de geïntimeerde toegewezen, waarbij de kantonrechter oordeelde dat de appellante dit bedrag had ontvangen ten titel van geldlening. De appellante heeft in hoger beroep echter betwist dat zij het bedrag als lening heeft ontvangen en heeft een ander verweer gevoerd. Ze stelde dat het bedrag was ontvangen als vergoeding voor kosten die zij had gemaakt voor de opvang van de dochter van de geïntimeerde.

De appellante is in hoger beroep niet verschenen, waardoor de door haar gestelde feiten niet zijn weersproken. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde niet is verschenen en dat de door de appellante in hoger beroep gestelde feiten dus onweersproken zijn gebleven. Het hof heeft geoordeeld dat de door de geïntimeerde aan de appellante overgemaakte bedragen hun grondslag hadden in een lening die door de voormalige partner van de appellante bij de geïntimeerde was aangegaan. Hierdoor is er geen sprake van een lening door de geïntimeerde aan de appellante, noch van onverschuldigde betaling.

Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vordering van de geïntimeerde afgewezen. Tevens is de geïntimeerde veroordeeld in de kosten van beide instanties, waarbij de kosten voor de appellante in eerste aanleg op nihil zijn begroot en in hoger beroep op € 391,82 aan verschotten en € 632,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.124.038/01
(zaaknummer rechtbank Assen 344912/CV EXPL 12-1769)
arrest van de tweede kamer van 22 oktober 2013
in de zaak van
[appellante]
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. D. Jakobs, kantoorhoudend te Emmen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
niet verschenen

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van
27 juni 2012 en 12 december 2012 van de rechtbank Assen, sector kanton, locatie Emmen (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 8 maart 2013,
- de memorie van grieven (met producties).
2.2
Tegen [geïntimeerde] is verstek verleend.
2.3
[appellante] heeft de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd. Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
2.4
De vordering van [appellante] luidt:
"het vonnis van 12 december 2012 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van [geïntimeerde] alsnog af te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties".

3.De feiten

3.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (a tot en met d) van het vonnis van 12 december 2012 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.

4.Het geschil en de beslissing van de kantonrechter

4.1
[geïntimeerde] heeft van [appellante] betaling gevorderd van een bedrag van € 8.000,- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 6 oktober 2010 alsmede te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten. Hij heeft daartoe primair gesteld dat hij genoemd bedrag ten titel van geldlening aan [appellante] heeft verstrekt en subsidiair dat hij dit bedrag onverschuldigd aan [appellante] heeft betaald.
4.2
[appellante] heeft betwist dat zij gehouden is tot terugbetaling. Zij heeft gesteld dat zij het bedrag heeft ontvangen bij wijze van vergoeding van kosten die zij het kader van de opvang van de dochter van [geïntimeerde] heeft gemaakt.
4.3
De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] in hoofdsom toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2010. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen. [appellante] is in de kosten van de procedure veroordeeld.
4.4
De kantonrechter heeft aan zijn beslissing onder meer de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:
" 5.1 Gedaagde bestrijdt niet dat zij de € 8.000,00 van eiser heeft ontvangen. Indien zich geen rechtsgrond voordoet die tot gevolg heeft dat zij dit bedrag voor zichzelf mag behouden verplicht het tweede lid[het hof: van]
artikel 6:203 Burgerlijk Wetboek, in samenhang met het eerste lid van dit artikel, haar tot terugbetaling van dit bedrag aan eiser nu deze dit van haar heeft gevorderd; tenzij dit zou leiden tot een gevolg dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
5.2
Uit deze regel in samenhang met het eerste lid van artikel 149 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, vloeit voort dat gedaagde feiten en/of omstandigheden moet stellen die, zo nodig na bewijslevering, vast staan en waaruit voortvloeit dat zij recht had en/of heeft op het behouden van de € 8.000,00; en zo dit niet het geval is feiten en/of omstandigheden die tot voormelde conclusie van onaanvaardbaarheid leiden.[…]
5.5
Oordelend dat er geen rechtsgrond voor de betaling is gesteld die leidt tot het mogen behouden van de € 8.000,00, is het nog de vraag of het moeten terugbetalen van dit bedrag in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar is. De kantonrechter moet deze vraag ontkennend beantwoorden nu geen omstandigheden zijn gesteld dit tot deze conclusie kunnen leiden."
5. Beoordeling
5.1
Het hof stelt vast dat [appellante] geen grieven heeft gericht tegen hetgeen de kantonrechter in zijn vonnis van 12 december 2012 heeft overwogen ten aanzien van de bewijslastverdeling (rechtsoverwegingen 5.1 en 5.2).
Dientengevolge heeft ook het hof van die bewijslastverdeling uit te gaan, wat er verder van die overwegingen ook zij.
5.2
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
[appellante] betwist dat zij het bedrag van € 8.000,- ten titel van geldlening van [geïntimeerde] heeft ontvangen.
In eerste aanleg heeft zij betoogd dat [geïntimeerde] genoemd bedrag aan haar heeft voldaan bij wijze van vergoeding van de kosten die zij ten behoeve van de opvang van diens dochter heeft gemaakt.
In dit hoger beroep komt [appellante] met een geheel andere argumentatie.
Zij stelt dat[voormalig partner], haar toenmalige partner, buiten haar medeweten een aantal brieven heeft verzonden en dat het standpunt dat zij de gelden heeft ontvangen ten behoeve van de zorg of opvang van het kind van [geïntimeerde] niet juist is.
[appellante] distantieert zich van de standpunten die[voormalig partner] namens haar in de brieven van 21 januari 2011 en 21 maart 2011 aan de raadsman van [geïntimeerde] heeft ingenomen.
Het hof gaat ervan uit dat [appellante] doelt op de brieven aan de raadsman van [geïntimeerde] van 27 januari 2011 en 24 maart 2011, nu zich geen brieven met de door haar genoemde data in het dossier bevinden.
Het hof leest overigens niet in de memorie van grieven dat [appellante] zich ook distantieert van de inhoud van de brieven die door of namens haar op 1 mei 2012 en 23 mei 2012 aan de kantonrechter zijn gezonden. Wat daarvan ook zij, [appellante] geeft in dit hoger beroep een heel andere invulling aan haar verweer dat zij het bedrag van € 8.000,- niet ten titel van geldlening van [geïntimeerde] heeft ontvangen. Zij betoogt thans, onder verwijzing naar een aantal producties, dat haar voormalige partner[voormalig partner] geld van [geïntimeerde] heeft geleend en dat [geïntimeerde] op verzoek van[voormalig partner] een deel van het door[voormalig partner] geleende geld rechtstreeks aan [appellante] heeft uitbetaald, ter delging van een schuld die hij,[voormalig partner], aan [appellante] had omdat[voormalig partner] ook geld van haar had geleend in de periode dat zij nog een relatie hadden. [appellante] stelt dat zij op deze wijze in totaal een bedrag van € 8.000,- van[voormalig partner] heeft ontvangen, door middel van een lening van[voormalig partner] bij [geïntimeerde].
5.3
Het hoger beroep strekt mede ertoe de appellerende partij de gelegenheid te bieden tot het verbeteren en aanvullen van hetgeen zij bij de procesvoering in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten. Het staat [appellante] daarom in beginsel vrij in hoger beroep een ander verweer te voeren dan zij in eerste aanleg heeft gedaan. Een appellant is in het algemeen niet gehouden enige verklaring te geven voor een koerswijziging in hoger beroep (zie HR 09-07-2010, LJN BM 3912). Redenen om daar in dit geval anders over te denken, heeft het hof niet, te meer niet omdat [appellante] in eerste aanleg verstoken was van rechtskundige bijstand en zij ter comparitie van partijen (naar haar zeggen om redenen gelegen buiten haar schuld) haar verweer niet nader heeft kunnen toelichten.
5.4
Doordat [geïntimeerde] in hoger beroep niet is verschenen, zijn de door [appellante] in hoger beroep gestelde feiten onweersproken gebleven. Bij deze stand van zaken moet het er daarom voor gehouden worden dat de door [geïntimeerde] aan [appellante] overgemaakte bedragen van in totaal € 8.000,- hun grondslag hadden in een door[voormalig partner] (en dus niet [appellante]) bij [geïntimeerde] aangegane geldlening. Daarmee is van een lening door [geïntimeerde] aan [appellante] geen sprake, evenmin als van onverschuldigde betaling. Derhalve slaagt het appel.
Slotsom
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties. Die kosten worden in dit hoger beroep wat het geliquideerd salaris voor de advocaat betreft begroot op € 632,- (1 punt, tarief I).

6.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van 12 december 2012 waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedures in beide instanties en begroot die kosten voor zover gevallen aan de zijde van [appellante] tot aan deze uitspraak in eerste aanleg op nihil en in hoger beroep op € 391,82 aan verschotten en op € 632,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. K.M. Makkinga en mr. M.M.A. Wind en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 22 oktober 2013.