Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
27 juni 2012 en 12 december 2012 van de rechtbank Assen, sector kanton, locatie Emmen (hierna: de kantonrechter).
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.Het geschil en de beslissing van de kantonrechter
artikel 6:203 Burgerlijk Wetboek, in samenhang met het eerste lid van dit artikel, haar tot terugbetaling van dit bedrag aan eiser nu deze dit van haar heeft gevorderd; tenzij dit zou leiden tot een gevolg dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Dientengevolge heeft ook het hof van die bewijslastverdeling uit te gaan, wat er verder van die overwegingen ook zij.
[appellante] betwist dat zij het bedrag van € 8.000,- ten titel van geldlening van [geïntimeerde] heeft ontvangen.
In eerste aanleg heeft zij betoogd dat [geïntimeerde] genoemd bedrag aan haar heeft voldaan bij wijze van vergoeding van de kosten die zij ten behoeve van de opvang van diens dochter heeft gemaakt.
In dit hoger beroep komt [appellante] met een geheel andere argumentatie.
Zij stelt dat[voormalig partner], haar toenmalige partner, buiten haar medeweten een aantal brieven heeft verzonden en dat het standpunt dat zij de gelden heeft ontvangen ten behoeve van de zorg of opvang van het kind van [geïntimeerde] niet juist is.
[appellante] distantieert zich van de standpunten die[voormalig partner] namens haar in de brieven van 21 januari 2011 en 21 maart 2011 aan de raadsman van [geïntimeerde] heeft ingenomen.
Het hof gaat ervan uit dat [appellante] doelt op de brieven aan de raadsman van [geïntimeerde] van 27 januari 2011 en 24 maart 2011, nu zich geen brieven met de door haar genoemde data in het dossier bevinden.
Het hof leest overigens niet in de memorie van grieven dat [appellante] zich ook distantieert van de inhoud van de brieven die door of namens haar op 1 mei 2012 en 23 mei 2012 aan de kantonrechter zijn gezonden. Wat daarvan ook zij, [appellante] geeft in dit hoger beroep een heel andere invulling aan haar verweer dat zij het bedrag van € 8.000,- niet ten titel van geldlening van [geïntimeerde] heeft ontvangen. Zij betoogt thans, onder verwijzing naar een aantal producties, dat haar voormalige partner[voormalig partner] geld van [geïntimeerde] heeft geleend en dat [geïntimeerde] op verzoek van[voormalig partner] een deel van het door[voormalig partner] geleende geld rechtstreeks aan [appellante] heeft uitbetaald, ter delging van een schuld die hij,[voormalig partner], aan [appellante] had omdat[voormalig partner] ook geld van haar had geleend in de periode dat zij nog een relatie hadden. [appellante] stelt dat zij op deze wijze in totaal een bedrag van € 8.000,- van[voormalig partner] heeft ontvangen, door middel van een lening van[voormalig partner] bij [geïntimeerde].